Wetenschappers doen in hoog tempo ­coronaonderzoek. Wat zijn struikelblokken?

Foto: Rob Engelaar/EPA/ANP

De wetenschap is in razend tempo op zoek naar een vaccin of medicijn tegen het coronavirus. Daarvoor moeten de nodige struikelblokken overwonnen worden. Vier vragen en antwoorden over de ontwikkelingen daarvan en hoe onderzoekers zich suf zoeken.

Kan het onderzoek naar medicijnen en vaccins versneld gebeuren?

In zekere mate. Zo worden op het gebied van vaccins veel technieken gebruikt die bij andere ziektebeelden al voor een deel hun waarde hebben bewezen. Daardoor kunnen bepaalde dierproeven worden overgeslagen. Bovendien worden veel bestaande medicijnen onderzocht die al uitgebreid zijn getest op veiligheid en effectiviteit. Daardoor is het vrij snel mogelijk om deze op coronapatiënten te testen.

Bij het onderzoek van de werking van medicijnen en vaccins bij mensen blijft de gouden standaard de zogenoemderandomised controlled trial(RCT). Dat is een onderzoek waarbij een grote groep patiënten een behandeling ondergaat en die groep wordt dan vergeleken met een contolegroep die een placebo (nepmedicijn) of een ander medicijn krijgt. Tijdens een pandemie blijken veel processen rond de goedkeuring van medicijnen en vaccins weliswaar sneller te kunnen – de papierwinkel kan kort gezegd wat effi­ciënter – maar gedegen onderzoek als een RCT kost simpelweg tijd.

Sommige medicijnen worden al op mensen getest. Daarvan is toch snel duidelijk of ze werken?

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is begonnen met een programma waarbij ziekenhuizen uit de hele wereld kunnen deelnemen aan een groot onderzoek naar vier veelbelovende behandelopties, waaronder het malariamedicijn chloroquine. Dit onderzoek heet Solidarity en moet relatief snel en op grote schaal duidelijkheid geven of deze behandelingen een toegevoegde waarde hebben.

Ook naar andere medicijnen wordt veel onderzoek gedaan. Maar diverse onderzoeken zijn nog veel te klein om harde conclusies te trekken. Soms ontbreekt zelfs een controlegroep, waardoor lastig valt uit te sluiten of de patiënten ook waren opgeknapt als ze geen medicijn hadden gekregen.

Hoe zit dat bij vaccins?

Bij de vaccins ligt het allemaal nog wat gecompliceerder. De eerste vaccins worden weliswaar al op mensen getest, maar bij die onderzoeken wordt vooral gekeken of het vaccin veilig is. Pas later zal moeten blijken of het ook daadwerkelijk iets doet.

En dat is niet eenvoudig. Het is nog niet precies duidelijk hoe het immuunsysteem reageert op het coronavirus en hoe (en of) iemand immuun wordt. Daardoor is het moeilijk om te testen of een vaccin zijn werk doet. Het doel is immers dat iemand er immuun van wordt. Er wordt nagedacht over onderzoeken waarbij vrijwilligers bewust worden blootgesteld aan het coronavirus. Als ze niet ziek worden, is te concluderen dat het werkt. Dat kost niet alleen tijd – het immuunsysteem van de vrijwilligers heeft tijd nodig om op het vaccin te reageren – maar vraagt ook om uiterste zorgvuldigheid om de risico’s voor proefpersonen beperkt te houden.

Daar komt bij dat van de vaccins die nu al op mensen worden getest, helemaal niet zeker is dat die het gaan redden. Over het algemeen sneuvelt zeker 90 procent van de vaccins in een van de onderzoeksfasen. Het bedrijf Moderna, dat als eerste begon met studies op mensen, gebruikt voor zijn vaccin zelfs een techniek die niet eerder de markt heeft gehaald. Deze vaccins zijn weliswaar snel te maken, maar succes is niet gegarandeerd.

Dierproeven zijn vaak cruciaal voor onderzoek. Geldt dat nu ook?

Dierproeven kunnen over het algemeen vrij goed helpen bij onderzoek naar bijvoorbeeld het precieze mechanisme van een ziekte. Fundamenteel onderzoek dus. Ook in het geval van het coronavirus zouden dierproeven bijvoorbeeld kunnen helpen verklaren waarom kinderen nauwelijks ziek worden. Ook kunnen ze meer inzicht geven in hoe het immuunsysteem precies reageert na een infectie. Bij het testen van medicijnen en vaccins zijn dierproeven naar effectiviteit en veiligheid zelfs verplicht voordat deze op mensen mogen worden getest.

Belangrijk daarbij is wel dat onderzoekers kunnen werken met een geschikt soort proefdier, een dier dat de situatie bij mensen goed kan voorspellen. Welke diersoorten dat bij onderzoek met het coronavirus doen, is nog niet helemaal duidelijk.

Voor veel onderzoeken worden muizen gebruikt, omdat die vaak niet alleen geschikt zijn als voorspellend model, maar ook makkelijk te hanteren en te fokken zijn. Alleen blijken muizen nu op één belangrijk punt te verschillen van de mens: om cellen te kunnen binnendringen, heeft het coronavirus de ACE2-receptor nodig, een eiwit op de buitenkant van lichaamscellen waaraan het zich bindt. Muizen hebben een beduidend andere ACE2-receptor dan mensen. Zij worden dan ook niet ziek als zij worden blootgesteld aan het ­virus, ook niet na een flinke dosis. Dat maakt het lastig om in gewone muizen na te gaan of medicijnen en vaccins wel of niet werken.

Onderzoekers proberen daarom onder meer via genetische manipulatie muizen te creëren die een menselijke ACE2-receptor hebben. En ook ratten, die dezelfde afwijking ten opzichte van mensen hebben. Dat vergt niet alleen tijd, maar lijkt vooralsnog ook niet goed te lukken. De muizen met een menselijke ACE2-receptor verliezen na blootstelling aan het coronavirus weliswaar een beetje gewicht en ze krijgen een wat rare vacht, maar dood gaan ze er vooralsnog niet door.