Nu de Russen de tegenstanders van Bashar al-Assad bombarderen in een poging het Syrische regime te redden, rijst de vraag: ligt overleg of zelfs samenwerking met president Assad in de strijd tegen IS niet voor de hand?
Plots draait de wind boven Syrië. Terwijl bij het uitbreken van de burgeroorlog het regime van president Bashar al-Assad slechts enkele (verdachte) bondgenoten had, komen sommige landen tot de conclusie dat overleg met Damascus misschien onvermijdelijk is.
Zeker nu Rusland sinds kort de tegenstanders van Assad bombardeert, lijkt de kans weer kleiner geworden dat de Syrische president het veld moet ruimen. Duitsland en de Verenigde Staten zetten de deur op een piepkleine kier; misschien kan Assad toch deel uitmaken van een tijdelijke overgangsregering, maar uiteindelijk moet hij wel vertrekken.
De schuivende panelen in Syrië roepen veel vragen op: hoe wreed is dat Assad-regime nu werkelijk? Klopt het dat zijn leger verantwoordelijk is voor honderdduizenden doden? Wie moet er anders voor stabiliteit zorgen in Syrië?
Amnestie
De Fransen moeten in elk geval nog steeds niets van Assad hebben. President François Hollande vat zijn positie als volgt samen: ‘Dat er een terroristische groep bestaat, mag niet betekenen dat er amnestie wordt verleend aan het regime dat deze situatie zelf heeft gecreëerd.’
Er is namelijk een stevig moreel argument tegen enige vorm van overleg met Assads regime – laat staan samenwerking met hem in de strijd tegen IS of zelfs een toekomst voor zijn regime. Het Assad-regime heeft zich vanaf het begin van de opstanden direct en indirect ingespannen om te zorgen dat jihadisme welig kon tieren in delen van Syrië, terwijl zijn soldaten zich vrijwel uitsluitend bezig hielden met het uitroeien van de reguliere, gematigde oppositie.
Die strategie was even doortrapt als geraffineerd: de wereld dwingen tot een keuze tussen zijn regime, en losgeslagen jihadisten. En voor die keuze lijkt de wereld nu steeds meer te staan.
Indirect werkte het regime religieus extremisme in de hand door de opstanden vanaf het allereerste begin af te schilderen als het werk van de soennitische extremisten van Al-Qa’ida, in plaats van als een verlangen naar democratische en economische hervormingen dat wel degelijk leefde bij een aanzienlijk deel van de bevolking.
Christenen, alevieten en andere minderheden schaarden zich vervolgens grotendeels aan de kant van het regime, uit angst voor de soennitische terroristen die volgens de regering en de staatsmedia zogenaamd achter de opstanden zaten. De opstanden kregen mede daardoor, mettertijd, een uitgesproken islamitisch karakter.
Wreedheid
Direct steunde het regime radicale islamisten door in 2011 een aantal gevaarlijke en geharde Al-Qa’ida-veteranen vrij te laten uit de militaire Sednaya-gevangenis.
Intussen bombardeerde Assad uitsluitend reguliere rebellen, die juist dikwijls de wapenen opnamen tegen Jabhat al-Nusra, de lokale Al-Qa’ida-afdeling, en later IS. Bij een bezoek aan Raqqa, in maart 2013, was het overduidelijk dat jihadisten op het punt stonden deze stad tot hun Syrische hoofdstad te maken. Al-Qa’ida-strijders hadden doodleuk hun intrek genomen in het provinciehoofdkwartier, hartje centrum, met een enorme zwarte vlag voor de deur. Geen Syrische bom die op hen werd afgevuurd – en dat zou jaren zo blijven.
Tegelijk ontketende het regime een bloedbad dat nauwelijks een gelijke kent in de recente geschiedenis. Voor wie twijfelt aan Assads wreedheid: begin 2014 smokkelde een overloper foto’s van elfduizend doodgemartelde gevangenen van het regime uit Syrië.
Toch maak je met morele argumenten geen einde aan IS. De praktijk is: Assad staat aan de ene kant, en lijkt voorlopig nergens heen te gaan. Aan de andere kant staat IS.
In aantallen slachtoffers komt IS weliswaar niet in de buurt van het regime, maar in wreedheid doet de terroristische organisatie niet voor Assad onder. Bovendien heeft IS het Westen op de korrel. De moslimextremisten inspireren aanslagplegers in Europa en Amerika, en proberen vermoedelijk terroristen naar het Westen te krijgen. Assad doet niets van dat al.
Behalve voor gematigde rebellen die de IS-ideologie verafschuwen, maar vooral te lijden hebben onder Assads leger, blijft IS de grote vijand voor vrijwel iedereen in Syrië en erbuiten. Dus waarom niet de handen ineenslaan met Assad en de Russen?
Bovendien: Rusland is niet getrouwd met Assad. President Vladimir Poetin heeft herhaaldelijk gezegd dat niet de Syrische president, maar de instituties van de staat moeten worden behouden om chaos en een overname door radicale jihadisten te voorkomen. Dat wil het Westen ook.
Hier is dus enig raakvlak, getuige ook de voorzichtige draai van de Verenigde Staten en landen als Duitsland. Maar botsende belangen zijn er nog altijd veel meer.
Realistisch
Amerika zou de woede riskeren van zijn Arabische en soennitische bondgenoten: landen als Saudi-Arabië, Qatar en Turkije, die al zo ontstemd waren over de Iraans-Amerikaanse atoomdeal. Na jaren van steun aan Syrische rebellen zullen die landen weinig zin hebben om Assads regime, en diens bondgenootschap met Iran en Hezbollah, een toekomst toe te staan.
Samenwerking met Assad, of in diens verlengde Rusland, betekent absoluut slecht nieuws voor IS. Maar er zullen wel weer meer jihadisten zijn om tegen te vechten. Want naar wie moeten die gematigde rebellen dan voor hulp, als Amerika aan tafel gaat zitten met Assad, terwijl hij samen met zijn bondgenoot Rusland de reguliere oppositie de doodsteek probeert toe te dienen? Naar IS en het eveneens zeer radicale Al-Nusra, natuurlijk. Die zullen nieuw bloed met open armen verwelkomen.
Het alternatief voor samenwerking met Assad is Obama’s voorstel: ‘Een nieuwe Syrische leider en een alomvattende regering die de Syriërs verenigt in de strijd tegen terroristische groepen.’
Dat is nu volstrekt niet realistisch, maar niet minder irreëel dan het idee dat overleg met Assad – en stilzwijgen bij Russische bombardementen op de burgerbevolking – zal leiden tot een stabiel Syrië en het einde van IS.
Eigenbelang
Tot slot is er het eigenbelang van Europa. Wie hoopt dat de Russische bombardementen in Syrië de vluchtelingenstroom zullen stelpen, komt bedrogen uit. Wat deze burgeroorlog zo uniek maakt, is de ongebreidelde inzet van luchtmacht tegen burgerdoelen: woonwijken, markten, scholen.
‘Bij de meeste oorlogen kunnen burgers enige veiligheid vinden als ze wegblijven bij het front,’ schreef Kenneth Roth, directeur van Human Rights Watch, onlangs. ‘Maar meneer Assads gebruik van vatenbommen diep in oppositiegebied betekent dat er geen enkele veilige plek is. Die realiteit speelt een grote rol in de beslissing van vier miljoen Syriërs om hun land te ontvluchten.’
Steun voor de Russische bombardementen in oppositiegebieden, en zeker samenwerking met Assads oorlogsinspanningen, zullen op korte termijn dus meer burgerdoden veroorzaken. Er zullen dan nog meer vluchtelingen naar Europa komen. En velen van hen zullen Europa geen warm hart toedragen.
Elsevier nummer 41, 10 oktober 2015