De Libische premier Abdullah al-Thinni (61) is boos omdat hij geen steun krijgt in de strijd tegen de politieke islam. ‘Zo werkt het Westen zelf mee aan de opkomst van IS in Libië.’
De Libische premier Abdullah al-Thinni heeft genoeg van zijn baan. Behalve de slechte veiligheidssituatie – sinds zijn aantreden in maart 2014 zijn er al twee moordaanslagen op hem gepleegd – is ook zijn groeiende afkeer van de politiek een reden om te willen aftreden. ‘De politiek zit vol samenzweringen en leugens,’ zegt hij begin juli in Malta. ‘Dat strookt niet met mijn eigen normen en waarden. Ik ben graag recht door zee.’
Maar wanneer Al-Thinni kan vertrekken, is niet duidelijk. Het parlement wil dat hij aanblijft tot er een nieuwe regering van nationale eenheid is. Wanneer die er zal zijn, durft niemand te zeggen. Het kan een paar weken duren, maar ook een half jaar, of nog langer. Tot die tijd heeft Al-Thinni, die geen lid is van een politieke partij en daardoor bij uitstek geschikt is voor een brugfunctie, beloofd aan te blijven.
De Libische premier is met een aantal van zijn ministers vier dagen in Malta, dat voor Libië al decennia een ‘poort tot Europa’ is. Hij logeert in het Corinthia Palace Hotel, dat deels in Libische en deels in Maltese handen is. Op de derde verdieping heeft hij tijdelijk een klein kantoor ingericht waar hij, gekleed in een blauw pak met rode das en gezeten op een bruine leren bank, gasten ontvangt. Op de tafel naast hem staan twee Libische vlaggetjes. Enkele adviseurs volgen het gesprek.
Al-Thinni leidt de internationaal erkende Libische regering, aangesteld door het in juni 2014 gekozen parlement. Maar een jaar geleden werd hij samen met de volksvertegenwoordiging uit de hoofdstad Tripoli verjaagd. Sindsdien probeert hij vanuit de oostelijke stad Al-Bayda het land te besturen.
In Tripoli regeert inmiddels een concurrerende regering, geleid door een alliantie van de Moslimbroederschap en andere islamisten. Overal in het land vechten de twee kampen tegen elkaar, waarbij dagelijks doden vallen. Meer dan een half miljoen Libiërs zijn op de vlucht.
Allerlei ongure types maken misbruik van de toegenomen anarchie in Libië. De mensensmokkel naar Europa groeit snel. In 2014 maakten meer dan 140.000 vluchtelingen per boot de illegale oversteek naar Italië. Dit jaar zijn vanuit Libië al meer dan 60.000 vluchtelingen de Middellandse Zee overgestoken.
De Europese Unie (EU) vindt dat de beide Libische regeringen te weinig doen tegen mensensmokkel. ‘De EU voert een heel raar Libië-beleid,’ reageert Al-Thinni. ‘Er is veel kritiek. Maar als ik om hulp vraag, komt de EU niet over de brug.’
Elsevier: Wat vindt u van het EU-plan om in Libische territoriale wateren – en wellicht ook op het land – militair te gaan optreden tegen mensensmokkel?
Abdullah al-Thinni: ‘Dat vind ik een slecht plan. Geweld is geen goed middel om dit probleem op te lossen. Het is beter als de EU zich richt op de landen ten zuiden van Libië, waar het grootste deel van de vluchtelingen vandaan komt. Want Libiërs zelf stappen zelden in een bootje om illegaal de Middellandse Zee over te steken. Ik kan me voorstellen dat de EU activiteiten ontplooit in landen zoals Mali, Niger en Tsjaad om daar vluchtelingen tegen te houden.
‘Ten tweede roep ik de EU op om beter samen te werken met mijn regering, zodat wij zelf de mensensmokkel kunnen aanpakken. Want er zijn nogal wat obstakels, onder meer de weigering van Europa om militair materieel te leveren. Mensensmokkel volledig stoppen is niet mogelijk, onder meer door de lange kuststrook van Libië en grenzen die dwars door de Sahara lopen. Maar met de juiste middelen kunnen we zeker meer doen dan nu.’
Elsevier: Overdrijft u de invloed van uw regering nu niet? De meeste vluchtelingen vertrekken uit het westen van Libië. Dat deel van het land staat helemaal niet onder uw controle.
Al-Thinni: ‘Er zijn nieuwe ontwikkelingen. Mijn regering heeft vorige week een vredesakkoord gesloten met Zuara, een stad van waaruit veel boten naar Italië vertrekken. Ook met een aantal andere westelijke steden zijn de relaties de afgelopen weken verbeterd. En we hebben de macht in vrijwel het hele zuiden van Libië, zoals in de steden Ubari en Ghat. Alleen de regio rond Tripoli hebben we niet volledig onder controle.’
Elsevier: Behalve illegale immigranten komen vanuit de buurlanden ook terroristen naar Libië. De dader van de aanslag in juni in de Tunesische badplaats Sousse zou in uw land zijn opgeleid in een trainingskamp van IS.
Al-Thinni: ‘Er is inderdaad een aantal plaatsen in Libië, zoals de stad Sirte, die onder controle staan van IS. In de stad Derna is IS onlangs door het nationale leger geëlimineerd. Maar er is geen bewijs voor de beschuldiging, geuit door de Tunesische regering, dat de dader van de aanslag in Sousse is getraind in Libië.
‘Ik verwijt Tunesië dat het Libië de schuld geeft van zijn eigen problemen. Het land herbergt heel veel extremisten. Door Libië medeverantwoordelijk te maken voor de aanslag in Sousse, proberen ze te maskeren dat hun eigen anti-terreurbeleid faalt. Tunesië doet er goed aan om zijn grenzen beter te controleren en zich meer in te spannen om buitenlandse bezoekers te beschermen. Want daar hebben ze problemen mee.’
Elsevier: Maar er zijn wel degelijk buitenlandse terroristen in Libië. In juni voerden de Amerikanen bij de Libische stad Ajdabiya een bombardement uit op een kamp van de Algerijnse terroristenleider Mokhtar Belmokhtar, die onder meer betrokken is bij de ontvoering van westerlingen in Mali. Was u op de hoogte van de aanval?
Al-Thinni: ‘Ja, we zijn er van tevoren door de Amerikanen van op de hoogte gesteld, en we hebben onze goedkeuring aan de aanval gegeven.’
Elsevier: Is Belmokhtar gedood? Want daarover zijn tegenstrijdige berichten. In het verleden is hij al vaker dood verklaard, waarna later bleek dat hij nog leefde.
Al-Thinni: ‘Volgens onze informatie is Belmokhtar bij de aanval omgekomen.’
Elsevier: De export van olie en gas is de belangrijkste inkomstenbron van Libië. Controleert u die inkomsten nog steeds, of pikt de rivaliserende regering in Tripoli veel geld in?
Al-Thinni: ‘Bijna alle olievelden zijn in handen van mijn regering. Alleen een paar velden in het westen staan onder controle van Tripoli. Het volume van de export is kleiner dan voor de revolutie, maar gaat gestaag door. Alles bij elkaar stroomt meer dan 80 procent van de inkomsten uit de olie-export in de kas van mijn regering.’
Elsevier: VN-gezant Bernardino Leon leidt in Marokko vredesonderhandelingen tussen de twee Libische regeringen. Verwacht u dat er een akkoord komt?
Al-Thinni: ‘Ja, dat denk ik wel. Maar het zal waarschijnlijk langer duren dan aanvankelijk werd gedacht. Het parlement van de regering in Tripoli is ontevreden met de tekst van het laatste vredesvoorstel. Ze zijn niet komen opdagen tijdens de laatste besprekingen, begin juli, en willen nu zelfs dat Leon wordt vervangen als bemiddelaar. Ik verwacht dat de besprekingen worden hervat, maar wanneer dat gebeurt, durf ik niet te zeggen. Misschien duurt het wel tot december.’
Elsevier: Is het überhaupt mogelijk om afspraken te maken met de islamisten in Tripoli? Zijn ze te vertrouwen?
Al-Thinni: ‘Het is een feit dat de islamisten steun hebben onder de Libische bevolking. Ook in de politiek spelen ze een rol. Het probleem is dat ze hun ideeën aan anderen willen opleggen, en dat ze alles willen controleren. Ze zijn niet bereid om te zoeken naar een compromis. Ze beweren dat ze handelen uit naam van de islam, maar doen voortdurend dingen die niet stroken met hun religie. Een van de belangrijkste principes van de islam is bijvoorbeeld dat je op een vreedzame manier met andersdenkenden omgaat. Daardoor geven ze de islam een slechte naam.’
Elsevier: U ijvert voor opheffing van het internationale wapenembargo. De VN-Veiligheidsraad wil daar niet aan, omdat de strijd tussen de twee Libische regeringen daardoor zou kunnen oplaaien. U ziet dat anders?
Al-Thinni: ‘Mijn regering pleit al geruime tijd voor opheffing van het wapenembargo, maar ik besef dat dat niet haalbaar is. Vooral de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk werken ons tegen. Ik begrijp dat niet. Wij hebben in Libië grote problemen met onder meer IS. Als je de democratie wilt beschermen tegen terroristen, dan heb je wapens nodig. Door ons geen wapens te verkopen, werkt de internationale gemeenschap mee aan de opkomst van IS in Libië.
‘De westerse wereld heeft het altijd over democratie en mensenrechten, maar weigert daaraan in Libië de juiste consequenties te verbinden. Ik vind dat heel verwarrend. In Irak steunen de Amerikanen gewapende groepen die tegen IS strijden. Maar in Libië hebben we IS ook. Ik smeek om buitenlandse militaire steun, maar ik krijg die niet. Door deze dubbele standaard hebben veel Libiërs het gevoel dat het Westen andere motieven heeft dan het beschermen van mensenrechten en democratie. Economische belangen krijgen voorrang.
‘De vergelijking met Jemen is veelzeggend. De legitieme regering daar van Abd-Rabbu Mansour Hadi krijgt steun van de internationale gemeenschap in de strijd tegen de Houthi’s. Waarom doet de internationale gemeenschap niet hetzelfde in Libië? Mijn legitieme regering strijdt tegen de islamistische regering in Tripoli en andere delen van Libië. Als het nationale Libische leger wél buitenlandse militaire steun zou krijgen, zou het veel succesvoller zijn in de strijd tegen de politieke islam.’
Elsevier: Sommige mensen beweren dat het vóór de ‘Arabische Lente’ beter was in Libië, en elders in de regio ook. Ze verlangen terug naar de dictatuur. Hebt u daar begrip voor?
Al-Thinni: ‘Het is heel gewoon dat mensen in vrijheid, rust en welvaart willen leven. Mede daardoor ontstonden de revoluties in de Arabische wereld. Helaas zijn er sinds de revolutie veel zaken verslechterd, vooral in Libië. Het is niet meer veilig op straat, milities vechten met elkaar. Ik heb begrip voor de onvrede daarover, maar desondanks ken ik weinig mensen die terugverlangen naar het oude regime. De meeste Libiërs hebben nog steeds de hoop dat het goed komt.’
Elsevier nummer 28, 11 juli 2015