Dat er banen verloren gaan door de sluiting van Philip Morris is zuur. Het is niet het werk van het kabinet om de ontslagen te voorkomen, wel om ervoor te zorgen dat Nederland een goede plek is om te ondernemen.
De voorgenomen sluiting van de sigarettenfabriek van Philip Morris in Bergen op Zoom betekent een aderlating voor de economie van westelijk Noord-Brabant. Het kost 1.200 werknemers hun baan.
Ontslag
Net als bij de Limburgse autofabriek Nedcar en de Groningse aluminiumfabriek Aldel gaan de ogen al snel naar overheid: kan die niet wat doen om de mensen aan het werk te houden? PvdA riep vrijdag het kabinet op om ‘alles in het werk te stellen om het ontslag van de 1.200 werknemers te voorkomen.’
Dat lijkt niet echt zinvol. Philip Morris ziet zich geconfronteerd met dalende omzetten in Europa, en dat kan niet zonder gevolgen blijven voor zijn productielocaties. Dat het juist de Nederlandse vestiging betreft, is zuur.
De vakbondsvertegenwoordigers die begin dit jaar loonsverhoging van 3 procent voor het personeel bedongen, zullen zich nog eens achter de oren moeten krabben.
Geld
Hoe dan ook geldt: vastklampen aan het behouden van 1.200 banen is niet zinvol. Wel ligt er een taak weggelegd voor minister van Economische Zaken Henk Kamp (VVD) om te proberen om nieuwe werkgelegenheid in de streek te creëren.
Philip Morris zal niet het laatste bedrijf zijn dat een grote productielocatie sluit: zulke ontwikkelingen vragen om een ondernemende overheid, niet één die geld over balk smijt om werkgelegenheid te behouden.
Noodzaak
Kamp zei dat het besluit van Philip Morris ‘niets met Nederlands beleid te maken heeft’. Dat is wel erg snel geconcludeerd. De sluiting van de sigarettenfabriek onderstreept de noodzaak om goed economisch beleid te voeren.
Om werkgelegenheid te behouden en te creëren, moet Nederland een goede plek om te ondernemen zijn.