Elsevier-redacteur Simon Rozendaal schrijft veertig jaar over wetenschap. In zijn nieuwste boek brengt hij een ode aan de vooruitgang.
Nog nooit is het zo goed gegaan met de mensheid. We leven langer, we zijn gezonder en rijker dan ooit. Er zijn minder oorlogen, minder moord en doodslag, en dus zijn we veiliger dan ooit. De lucht en het water zijn schoner dan ooit. We gaan fatsoenlijker met dieren en vrouwen om dan ooit, er is minder slavernij, racisme en seksisme dan ooit. Maar op de een of andere wijze dringt deze hartverwarmende boodschap niet door.
Want we zijn tevens banger dan ooit. Bang dat onze kinderen en kleinkinderen het niet zo goed zullen hebben als wij. Bang voor terroristen en oorlog. Bang dat de planeet er binnenkort de brui aan geeft. Bang voor de Verenigde Staten en voor Monsanto. Bang dat de aarde te veel opwarmt. Bang dat de farmaceutische industrie ons met vaccins vergiftigt.
Bang dat we veel te vroeg sterven door de luchtvervuiling in de grote steden. Bang dat de pimpelmezen en ijsberen straks niet meer onder ons zijn. Bang voor pesticiden, bang voor kunstmest, bang voor het grootkapitaal.
Dun boekje
Soms vragen mensen met wie ik in gesprek raak, op straat, in de kroeg, op de tennisbaan, op de golfbaan, waar ik mee bezig ben. Als ik dan vertel dat ik werk aan een boek over wat er allemaal de goede kant op gaat, zeggen ze bijna zonder uitzondering heel gevat: goh, dat zal dan wel een erg dun boekje worden.
Hoe is dit in ’s hemelsnaam mogelijk? Hoe kan het dat bijna iedereen die geen poep in zijn ogen heeft, die niet snotverkouden is en dus kan ruiken, dat bijna iedereen die weleens naar het tv-journaal heeft gekeken of door een krant heeft gebladerd, niet ziet wat zo evident is: dat het vandaag beter gaat dan gisteren en dat het gisteren beter ging dan eergisteren?
Dat is de centrale vraag die ik in dit boek – Alles wordt beter! – probeer te beantwoorden. Het is een van de grootste raadsels van onze tijd. Waarom zijn er zo veel mensen die menen dat de planeet dan wel de mensheid naar de ratsmodee gaat?
Voor ik daaraan toekom, zet ik eerst de positieve ontwikkelingen op een rij. Dat zijn er vele tientallen en een klein deel ervan is in bovenstaande infographic weergegeven. Vervolgens breng ik de motoren van de vooruitgang in kaart. Ik sluit niet de ogen voor de problemen die er volgens velen nog steeds bestaan. Ten slotte betoog ik op basis van het onheil dat ons in de afgelopen veertig jaar is aangezegd maar niet is gekomen, dat vertrouwen in de toekomst nog steeds terecht is.
Het zal u inmiddels duidelijk zijn: ik ben een vooruitgangsoptimist. Daarmee sta ik in een lange traditie. Optimisme wortelt in de westerse cultuur. De eerste socialisten waren vooruitgangsoptimisten. Maar ook de essentie van het christendom is geloof, hoop en liefde. Optimisme is een overtreffende trap van hoop: waar hoop blind kan zijn, heeft optimisme een fundament in de rationaliteit.
Kanker
Ik schrijf nu veertig jaar over wetenschap, technologie, milieu en gezondheid en ontkom niet aan een terugblik. Aan de lopende band is ons in de afgelopen veertig jaar onheil aangezegd. Toen ik beginjaren zeventig scheikunde studeerde aan de TU Delft, vreesde eenieder dat de lucht‑ en watervervuiling het leven in de toekomst onmogelijk zou maken. Welnu, thans bedraagt de lucht‑ en watervervuiling in onze contreien maar enkele procenten van wat die destijds was.
Ook waren we bang voor een kankerepidemie ten gevolge van een overvloed aan synthetische chemicaliën. Met het boek Silent Spring (1960) van de Amerikaanse bioloog Rachel Carson nam het milieubewustzijn een aanvang. Het ging niet alleen over pesticiden als dieldrin en aldrin, die de vogels zouden doden, waardoor er in het voorjaar geen gezang zou klinken (Stille Lente), het bevatte ook de voorspelling dat de mensheid massaal kanker zou krijgen.
Ik maakte me daarover zorgen want toen ik zelf in het laboratorium stond, waren de veiligheidsvoorzieningen minder streng. Je stond geregeld met je neus boven benzeen of met je handen in tolueen – stoffen die later kankerverwekkend bleken te zijn.
Angst voor kankerverwekkende chemicaliën is sowieso een rode draad geweest in die veertig jaar. Van een explosie aan kankergevallen is daarentegen geen sprake. De sterfte aan kanker is juist afgenomen. Kanker is in sommige landen en voor sommige groepen mensen dan wel doodsoorzaak nummer één, maar dat komt doordat we steeds ouder worden (kanker is bovenal een ouderdomsziekte) en doordat de daling in het aantal sterfgevallen door hart- en vaatziekten nog sneller is verlopen.
Ik heb rond de eeuwwisseling een tijdje geturfd welke stoffen volgens het nieuws allemaal kanker zouden verwekken: in mei 2000 was het benzopyreen in zonnebloemolie, in september dioxine in paling, in februari 2001 linolzuur in margarine, in augustus chlooramfenicol in garnalen, in februari 2002 acrylamide in chips en brood, enzovoorts. Om het halfjaar werd ons een nieuwe bron van kanker aangepraat!
Mensen consumeren echter maar weinig van de stoffen die op papier in staat zijn om kanker te verwekken. In een kopje koffie of een bosje biologische radijsjes zitten bijvoorbeeld honderden kankerverwekkende chemicaliën, maar die kunnen pas kwaad als u elke dag een vrachtwagen radijsjes eet en die wegspoelt met een tank koffie.
Voedsel
De stijging van de wereldbevolking is de moeder aller angsten. Al aan het eind van de achttiende eeuw realiseerde de Britse econoom Thomas Malthus zich dat er een groeiverschil was tussen de omvang van de bevolking en de voedselproductie. De hoeveelheid voedsel groeide lineair, de hoeveelheid mensen exponentieel. Als gevolg daarvan zou de planeet op een gegeven moment niet meer in staat zijn om de mensheid te voeden.
Ook de milieubeweging grijpt terug op Malthus. Het concept van de ecologische voetafdruk – de gedachte dat de mensheid eigenlijk drie of vijf planeten nodig heeft als iedereen op dezelfde voet zou leven als Europeanen of Amerikanen – klinkt hedendaags, maar gaat terug tot het malthusianisme.
De route voert langs Rome. Daar kwamen in 1968 wetenschappers en industriëlen bijeen om te praten over de wereldproblemen. Ze kwamen tot dezelfde conclusie als Malthus: de planeet kan de wereldbevolking niet bijbenen. Maar de Club van Rome ging veel verder. Terwijl de Britse econoom het alleen had over voedseltekorten, haalde de Club van Rome er de duvel en zijn ouwe moer bij.
Niet alleen de hoeveelheid voedsel zou tekortschieten, ook aardolie, mineralen en andere grondstoffen. De wereldbevolking zou stijgen tot 56 miljard en al voor 2000 waren zink, goud, tin, koper, olie en aardgas uitgeput. De natuur zou verschralen en de vervuiling sterk toenemen.
De voorspellingen raakten, zoals we nu weten, kant noch wal, maar sloegen in als een bom. Deels omdat de tijd dankzij de gegroeide welvaart rijp was voor een groen bewustzijn, maar ook omdat de Club van Rome iets had waarover Malthus niet beschikte: een computer. Die verleende de voorspellingen een ongekende autoriteit. Natuurlijk geeft een computer slechts terug wat je erin hebt gestopt, maar het werkt wel zo.
Wereldbevolking
Al in de tijd dat aan het rapport van de Club van Rome werd geschreven, begon de verdubbelingstijd van de wereldbevolking af te nemen. Even wat cijfers. Rond 1800 woonden er 1 miljard mensen op aarde. De verdubbeling van 1 tot 2 miljard vergde 120 jaar, die van 2 tot 4 miljard 47 jaar.
Als dit had doorgezet, hadden we in 1999 al 8 miljard mensen moeten hebben. En de volgende verdubbeling, van 8 naar 16 miljard, had zich in 2011 voorgedaan. Welnu, de 8 miljard wordt pas in 2028 bereikt en die 16 miljard komt nooit.
Een en ander valt ook simpel uit te drukken in het percentage waarmee de wereldbevolking jaarlijks groeit. Dat piekte rond 1968 met 2,2 en is sindsdien gestaag afgenomen tot iets meer dan 1 nu. De ironie ten top. In 1968, precies in het jaar dat de Club van Rome voor het eerst bijeenkwam, begon de bevolkingsgroei zichzelf te beteugelen. Die ontwikkeling gaat overigens niet alleen op voor de wereldbevolking, ook de luchtvervuiling was in 1968 al flink aan het dalen.
Dat al die verontruste mensen destijds niet in de gaten hadden dat de problemen waarover ze zich zo druk maakten al slonken terwijl zij aan het demonstreren waren, bevat ook een diepere boodschap. Als er ooit een maatschappelijk geëngageerde generatie is geweest, dan was het wel die uit de jaren zestig en zeventig.
Maar ook die generatie had niet door dat de groei van de wereldbevolking afnam en dat de vervuiling daalde. Als de generatie van toen niet in de gaten had wat er onder haar neus gebeurde, dan is de kans groot dat wij ook niet weten wat er in onze wereld gebeurt. De enige manier om het heden te begrijpen, is om in de toekomst achterom te kijken.
Laten we dat dus maar even doen. In de afgelopen veertig jaar is zo’n tachtig maal het einde van de wereld of de mensheid voorspeld. Elke keer op basis van een nieuwe theorie, soms samenhangend met voorgaande voorspellingen, vaak op zichzelf staand.
Elk halfjaar wordt ons groot onheil aangezegd en elke keer weer valt het mee. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de waarschuwingen van vroeger niet terecht waren en evenmin dat we geen acht moeten slaan op de waarschuwingen van nu. Het betekent wel dat we de aanzeggers van de doemdag niet op hun blauwe ogen moeten geloven.
De afgelopen veertig jaar illustreren dat er een reden is om vooruitgangsoptimist te zijn. Geen vooruitgangsoptimist met oogkleppen, geen veeg-de-problemen-maar-onder-het-tapijt-optimist, maar een can-do-optimist.
Elsevier nummer 35, 29 augustus 2015