De zeer mondige klagers ten spijt: de democratische basis voor een vuurwerkverbod is erg mager. En dat is maar goed ook. We moeten niet alles verbieden waar Nederlanders zich aan ergeren.
Voorspelbaarder nog dan al dat irritante geknal in de dagen voor Oud en Nieuw, is het niet veel minder irritante, jaarlijks terugkerende pleidooi voor een vuurwerkverbod.
Het lijkt allemaal heel wat als je de aandacht ervoor in de media ziet, maar in feite is het niet meer dan een soort buitenparlementaire actie van GroenLinks, meer bepaald: het Rotterdamse GroenLinks-raadslid Arno Bonte.
Enige bewondering is gerechtvaardigd. In de Tweede Kamer speelt de partij, zoals bekend, nauwelijks nog een rol van betekenis. Maar met het vuurwerkverbod domineert de partij in deze periode van het jaar toch behoorlijk de media-agenda.
Smadelijke nederlaag
Ook Bonte verdient wel enig respect. Zijn ‘burgerinitiatief’ om het afsteken van vuurwerk door particulieren te verbieden en te vervangen door zeg maar een ‘gemeentelijk’ openbaar vuurwerk, leed een paar jaar geleden een smadelijke nederlaag in de Tweede Kamer.
Die nam het niet in behandeling. Maar Bonte gaat monter door, nu met zijn meldpunt vuurwerkoverlast en de media als belangrijkste wapen.
De cijfers waarmee het meldpunt schermt, lijken indrukwekkend, maar dat valt ook wel mee. Zo maakt het een heel nummer van het feit dat er nu al 50.000 klachten zijn binnengekomen. Maar dat aantal zou bij verkiezingen niet eens genoeg zijn voor één Kamerzetel – dus de democratische basis voor een vuurwerkverbod is nogal aan de magere kant.
Stil
50.000 klagers is ook flink veel minder dan het aantal ‘burgers’ dat vier jaar geleden Bontes gesneefde burgerinitiatief tekende. Dat waren er 65.000. Het geklaag over vuurwerkoverlast neemt dus eerder af dan toe.
Het is dus een héél klein minderheidje dat af wil van de vuurwerktraditie in haar huidige vorm. Gelukkig maar. Als we alles zouden verbieden waar Nederlanders zich zoal aan ergeren, zou het héél stil worden in dit land.