Schrijver Leon de Winter over zijn grote overzeese liefde.
Dit artikel verscheen begin 2009 in ‘Ons Amerika’, een speciale editie van Elsevier Weekblad.
Mijn zoon was acht weken oud toen hij voor de eerste keer naar Amerika vloog, maar ik liep al 31 jaar in Europa rond voordat de kans zich voordeed om naar New York te reizen. Ik kan niet zeggen dat ik Amerika vermeed. Ik ben opgegroeid in een gezin met ouders die diepe bewondering voor Amerika koesterden, ook al waren ze er nooit geweest, en mijn vader reed in een grote Amerikaanse auto. Maar de dringende behoefte om het grote land te bezoeken was er niet.
Toen ik in Amsterdam de Filmacademie ging bezoeken (veel meer dan dat viel er in die dagen op de academie niet te beleven), deed ik dat niet omdat ik gek was op Hollywoodfilms. De films die ik kende had ik gezien bij nachtelijke voorstellingen van de filmclub in Den Bosch, en daar deden ze aan kunst. Franse en Italiaanse films, dus. Abstracte films. Ik denk niet dat ik die films nu nog kan verdragen, maar toentertijd openden ze onbekende werelden voor me. Het waren vaak intellectuele oefeningen, en die horen ook te bestaan. Maar emotioneel viel er vaak weinig te ondergaan. Wie herinnert zich Zabriskie Point van Michelangelo Antonioni? Daar heb ik me minstens drie keer doorheen gevochten. Het was een meesterlijke artistieke film over de revolutionaire Amerikaanse jongerencultus, maar er viel geen touw aan vast te knopen, wat in de jaren zeventig een kenmerk was van hoogstaande filmkunst. Antonioni had de film willen eindigen met een opname van een vliegtuigje dat in de lucht ‘Fuck You, America’ schreef, maar het shot was door MGM-baas Louis F. Polk eruitgehaald. Fuck you, America – dat hoorde je in die dagen te zeggen. Ik deed daar niet aan mee, geïndoctrineerd door mijn ouders.
Het Rome van de twintigste eeuw
Ik was te jong om me bewust tegen de oorlog in Vietnam te verzetten, maar als ik de juiste leeftijd had gehad, had ik vermoedelijk niet mijn ogen kunnen sluiten voor de tirannieke communisten die het zuidoosten van Azië wilden overrompelen. Intuïtief lag mijn voorkeur bij de Amerikanen. De wereld van Ho Chi Minh leek me minder spannend en rechtvaardig dan die van de Amerikanen, en als scholier en student was ik gelukkig sterk genoeg om niet mee te doen aan de oppervlakkige Fuck you, America-mentaliteit van de linkse intelligentsia die het debat over Vietnam en Amerika beheerste. Maar het verre Amerika bezoeken? Het was al opwindend om naar Parijs te kunnen, naar de Provence en naar Italië. Het was de tijd dat je nog kon liften, en de eerste keer dat ik met eigen ogen de Middellandse Zee zag, was de bekroning van een dagenlange lifttocht via smalle Franse weggetjes.
Ik haatte Amerika niet, had geen bezwaren tegen alles waarvoor het stond, wat het betekende, wat het wilde zijn, maar ik was er tijdens mijn adolescentie niet aan toe. Ik wilde lezen, kennis vergaren, studeren, ik wilde me verdiepen in zowel de Frankfurter Schule als Karl Popper. En ik moest leren om de verschrikkelijke, verwarrende oorlog die mijn ouders hadden doorstaan een plek te geven in het hutje van mijn bestaan. Toen ik 31 was, kwam het er eindelijk van.
In 1985 werd een aantal Nederlandse speelfilms op een festivalletje in New York vertoond, en ook ik werd als filmmaker daarvoor uitgenodigd. Het ticket werd door de Nederlandse belastingbetaler bekostigd, de rest was voor eigen rekening. Ik herinner me de eerste aanblik van Manhattan en de bedwelmende opwinding om voor het eerst tussen de wolkenkrabbers te staan en te beseffen dat dit het centrum van de wereld was, de navel van de aarde, het Rome van de twintigste eeuw.
Verleidingen van passie en temperament
Ik weet niet meer met welke luchtvaartmaatschappij ik heb gevlogen, ik had een kamer in het Edison Hotel. De stad had een zenuwachtige energie die ik niet eerder in Amsterdam of Parijs of Londen had ervaren, maar die me toch vertrouwd was. Mensen leefden in een hogere versnelling dan thuis, en het gekke was dat ik die versnelling herkende. Mensen in die stad stortten zich op hun zaken met dezelfde overgave als ik, dacht ik. Het was intenser dan thuis in Nederland. Drukker. Kleurrijker. En ook veel Joodser. Veel Joden passeerde ik op straat, ik zag het aan hun gezichten (Joden herkennen dat bij elkaar) en aan de namen op winkels en op bestelwagens. Hier leefden gewoon Joden, geen oorlogs-Joden zoals de Nederlandse met wie ik was opgegroeid, maar onbelaste Joden voor wie het Jood-zijn iets fascinerends en exotisch was. Ik at voor het eerst een broodje pastrami. En ik bezocht de vertoning van mijn film De grens in een verdrietig kelderzaaltje met een handvol Nederlandse expats (het festival maakte in The Big Apple geen enkele indruk) en dwaalde door de stad.
Het gekke is dat het niet bij me opkwam om er te gaan wonen. Ik had in die tijd in Nederland al naam gemaakt als schrijver, ik had met vrienden een filmproductiebedrijfje, en de gedachte dat ik misschien meer op mijn plaats was in Amerika, waar de plannen, ideeën en dromen groter zijn, dook niet op in mijn Hollandse kop. Ik kan telefoonboeken vullen met verhalen over verleidingen die ik heb gemeden, maar de ergste van mijn vele tekortkomingen is toch, nu ik terugkijk, dat ik geen conclusie trok uit de vaststelling dat ik met mijn temperament en passie voor heftige verhalen meer in Amerika dan in Nederland thuishoorde – het idee van landverhuizing bestond gewoonweg niet.
Een jaar later leidde een filmavontuur me voor het eerst naar Los Angeles, en vervolgens keerde ik daar binnen een paar maanden terug. New York is de stad aller steden volgens Europees concept, maar Los Angeles had een volstrekt ander urbaan concept. Een conglomeraat van in elkaar overlopende stadjes en wijken met eigen identiteiten, zonder het handvat van een fijnvertakt netwerk van openbaar vervoer, een op het oog onhandelbaar labyrint waarin ik me snel kon verplaatsen en mijn ijkpunten vond.
Meeslependheid is de norm
Aanvankelijk zocht ik de vreemdheid van de stad op door in de buurt van de Sunset Strip in betaalbare hotelletjes te logeren, in de schaduw van de monsterachtige bunker waarin het Beverly Center was gehuisvest, het grootste overdekte en meest luxueuze winkelcentrum dat ik ooit had gezien (het is inmiddels verloederd en commercieel weggevaagd door het niet-overdekte The Grove, een paar kilometer verderop), maar na enkele jaren, en vele reizen naar de westkust, begon de Pacific me te trekken. Ik vond een goedkoop hotel in het hart van Santa Monica, en er is geen plek in de wereld die ik zo goed heb leren kennen. Ik ontdekte er dat ik van het strand en de golven hield, en van het heldere licht dat via het water over het land kaatst. Ik reed ’s nachts door de stad, schoof mijn huurauto in de parade van opgepoetste en opgefokte classic auto’s die op zwoele zaterdagnachten door latino’s door Hollywood werden gestuurd. En toen ik Jessica, mijn vrouw, had leren kennen, haalde ik haar van het vliegveld op in een witte Ford Mustang cabrio met rode bekleding – in Nederland was het niet bij me opgekomen om zo’n foute auto te huren.
Hollywoodfilms worden gedragen door de score, de muziek die de emoties manipuleert. Toen ik nog filmstudent was, heb ik talloze films bestudeerd op de werking van de score – als ik in Amerika ben, heb ik vaak het gevoel dat ik door een score word begeleid. De verhalen zijn er niet alleen groter, ook de risico’s, de belangen, de overwinningen en nederlagen, de liefdes, de verlangens, de ambities – en daar hoort de muziek bij van de stad Los Angeles, de cadans op de eindeloze wegen en het ritme van de stoplichten, de lijnen van de bergen en de filmsterpaleizen, de duizenden cafés en restaurants waar tienduizenden mensen met elkaar in gesprek zijn over nieuwe, spannende, meeslepende mythen die de brandstof vormen van de verbeelding en die de essentie vormen van elke beschaving.
In Los Angeles worden ze gemaakt, mythen – de verhalen die ons houvast bieden en troost en ons een plek gunnen in de keten van het leven waaraan we even mogen deelnemen. De Hollywoodfabrieken kunnen niet zonder die mythen bestaan – net zo min als wij, stervelingen, zonder mythen kunnen ademen. Los Angeles is gebouwd op verschillende breukvlakken in de aardkost, het is er droog en brandgevaarlijk – en de stad trekt zich er niets van aan, zelfverzekerd in de illusie dat alles voor eeuwig is en dat het leven zin heeft terwijl de Pacific eindeloos aan de kust knaagt.
Land van extremen
Amerika is een theatraal en dramatisch land, en Los Angeles is daarin de meest uitzinnige stad. Je kunt er binnen anderhalf uur van een Perzische naar een Koreaanse naar een Zuid-Amerikaanse wijk rijden. Op de meeste plekken in de stad hoef je niet langer dan een half uur te rijden om in een natuurreservaat aan te komen met coyotes en gifslangen en poema’s. Er zijn wijken die in een staat van burgeroorlog verkeren door concurrerende benden, er zijn wijken waar mensen hun huizen niet afsluiten omdat er sinds mensenheugenis niet is ingebroken. Sommige straten van Los Angeles behoren tot de lelijkste van het hele continent, andere zijn weer zo mooi dat je er elke dag naar wilt terugkeren. Alles is er extreem, inclusief de hebzucht en de vrijgevigheid, de schoonheid en de afzichtelijkheid.
Abel Herzberg, de grote Joodse Nederlandse schrijver, heeft ooit gezegd dat Israël voor Joden een blanco cheque is, ofwel een plek waar je als het moet naartoe kunt vluchten. Voor mij is Amerika de blanco cheque voor de mensheid.