Op de ‘Iden van maart’ – de 15e maart – was het precies zeven jaar geleden dat de Syrische burgeroorlog begon. De oorspronkelijke oorlog, die tussen het regime van president Bashar al-Assad en de soennitische Arabische rebellen, is grotendeels voorbij. Bovendien zit de door de Amerikanen geleide strijd tegen de Islamitische Staat ook in de laatste fase.
(For English press here)
Deze twee feiten betekenen echter niet het einde van de strijd, noch het einde van het immense lijden van de Syrische burgers. Waarom is het zo moeilijk om de vijandelijkheden te stoppen? Waarom zijn de inspanningen van wereldleiders, onder wie die van de Verenigde Staten, niet voldoende om de strijdende partijen in de richting van een vreedzame oplossing te duwen? Misschien komt het wel doordat de wereldleiders inmiddels hun eigen belangen en doelen hebben in de regio. Als dit het geval is, wat is dan het Amerikaanse beleid ten aanzien van de regio?
Amerikaanse geloofwaardigheid op het spel
In oktober 2013 maakte ik deel uit van een panel tijdens de Maastrichtse Studium Generale-bijeenkomst Striking Syria. Met een publiek van bijna vijfhonderd studenten en andere geïnteresseerden, was de belangstelling voor de oorlog aanzienlijk. Mijn presentatie ging over het besluitvormingsproces van de toenmalige president Barack Obama om Assad te straffen voor het gebruik van de meest dodelijke chemische wapens sinds de Iraakse president Saddam Hoessein ze in 1988 tegen de Koerden gebruikte.
Meld je hier gratis aan voor de Amerika Update, de wekelijkse nieuwsbrief met de laatste ontwikkelingen over de Verenigde Staten. Elke vrijdag in je mailbox.
De chemische aanval in augustus 2013, waarbij meer dan 1.400 Syriërs werden gedood, was een directe test voor Obama’s persoonlijke geloofwaardigheid. De president had eerder publiekelijk verklaard dat ‘een rode lijn’ zou worden overschreden als Assad dergelijke wapens zou inzetten. Maar in plaats van Assad meteen te straffen, was de reactie van het Witte Huis er een van uitstel. Er werd éérst verzocht om meer sluitend bewijsmateriaal, waarna een onvoorspelbaar en kennelijk ongecontroleerd beleidsvormingsproces volgde dat velen frustreerde.
Zonder twijfel waren er voor Obama geen risicovrije opties voor zijn omgang met Syrië. Obama’s minister van Buitenlands Zaken Robert Gates wees in die periode al op dat recente interventies in Irak, Afghanistan en Libië duidelijk illustreerden hoe Amerikaanse militaire acties kunnen leiden tot onbedoelde consequenties en oneindige cycli van geweld.
Met het oog op het vermijden van vergelijkbare onbedoelde uitkomsten, bleef Obama behoedzaam. Hij prefereerde de gevolgen van ‘niet-handelen’ boven die van ‘wél-ingrijpen’. Obama’s ontwijkingsstrategie was gestoeld op de hoop dat de Syrische oppositie belangrijke militaire overwinningen zou boeken die Assad zouden dwingen af te treden. Overigens weerhield dat Obama er niet van de oppositie pas aan het einde van de zomer van 2013 te ondersteunen met wapens en training.
Zijn aan niet-handelen kosten verbonden?
Het is moeilijk om een non-actie te beoordelen, maar het is in elk geval zeker dat er niet gebeurde wat Obama hoopte dat zou gebeuren. Misschien hadden tijdige luchtaanvallen op de commando- en controlefaciliteiten van Assad, zijn artilleriesystemen en vooral zijn landingsbanen het regime wel op de knieën gebracht. In 2013 arriveerden er dagelijks Russische en Iraanse militaire en commerciële vliegtuigen met wapens, munitie en militairen. Het Amerikaanse ministerie van Defensie informeerde Obama in die tijd dat het afzetten van Assad mogelijk was. Echter, we zullen nooit weten of vroege actie de loop van de oorlog had kunnen veranderen.
We weten wél wat er gebeurde toen president Donald Trump in actie kwam om Assad te straffen voor het opnieuw gebruiken van chemische wapens op Syrische burgers. Namelijk niets. In april 2017 keurde Trump – kort na Assads aanval – het plan van minister van Defensie James Mattis goed om 59 Tomahawk- kruisrakketen vanaf zee af te vuren op een Syrische luchtmachtbasis. Omdat de raketlanceringen geen deel uitmaakten van een grotere strategie, ging elk nut verloren die de aanval voor Trump had kunnen hebben om de strijdende partijen dichter bij elkaar te brengen.
Het Amerikaanse beleid
Toen Trump aantrad, gaf hij zijn minister van Defensie meer speelruimte om beleid te maken in Syrië dan enige andere regeringsfunctionaris (inclusief de president zelf). Het beleid dat Mattis uitstippelde, volgde het beleid van de regering-Obama nauwgezet: een beleid om hoofdzakelijk niet in een Syrische burgeroorlog te worden gesleurd. Bovendien bracht Mattis het Amerikaanse beleid voor de regio weer terug naar een beleid dat de nadruk legt op belangen boven waarden. Die belangen zijn het bereiken van stabiliteit in een onstabiele regio, het bestrijden van terrorisme, het in bedwang houden van Iran en het ondersteunen van Israël.
Vanuit Mattis’ perspectief bezien, zijn de beste partners om dit in Syrië te bereiken de Syrian Kurdish People’s Protection Units (YPG), waarmee de Verenigde Staten momenteel ongeveer een derde van het grondgebied van Syrië onder controle hebben. Omdat dit noordoostelijke deel van het land ook het meest productief is op het gebied van olievelden, waterbronnen en landbouwland, lanceerden pro-regimetroepen begin februari 2018 aanvallen om het grondgebied weer op de Koerden terug te veroveren. Dit Amerikaans-Koerdische partnerschap zou na verloop van tijd de Verenigde Staten op ramkoers kunnen brengen met zijn NAVO-bondgenoot Turkije, dat zich hevig verzet tegen de Koerdische pogingen om een semi-autonome zone aan de Turkse grens te creëren.
Amerikaanse belangen zouden ook een toevallige oorlog met Rusland kunnen veroorzaken. De Amerikaanse luchtmacht doodde al tussen de tachtig en honderd Russische huurlingen – en verwondde er nog eens tweehonderd – die in het gebied aan de zijde van de pro-regimetroepen vochten. Tijdens deze aanvallen werden geen Amerikanen verwond of gedood. Het is geruststellend dat Amerikaanse troepen gemakkelijk de soldaten van de Russische particuliere militaire uitvoerder – bekend als de Wagner-groep – kunnen verslaan. Maar tegelijk is het – in de woorden van Neil Hauer in het tijdschrift Foreign Affairs – verontrustend dat ‘een precedent is geschapen door een groep die strijdt tegen troepen die door de Verenigde Staten worden gesteund’.
Wanneer eindigt deze tragedie?
Begin deze week, ongeveer vierenhalfjaar na mijn presentatie over Obama’s terughoudendheid om betrokken te raken bij de Syrische burgeroorlog, zat ik opnieuw in een panel om te discussiëren over de giftige mix van alle dynamische krachten die bij dit conflict betrokken zijn. Deze keer bood de titel van het Studium Generale-programma meer hoop: De toekomst van Syrië.
Geen van de panelleden zag echter snel een einde komen aan de gevechten. Allen waren het erover eens dat de oorlog een nieuwe fase inging – een fase die soms wordt aangeduid als Syrië 2.0 – die op de overblijfselen van Syrië wordt voortgezet. Helaas moesten we als panelleden aan het publiek – waaronder veel Syriërs die de oorlog waren ontvlucht – de boodschap overbrengen dat na zeven jaar vechten, ongeveer 465.000 doden, een miljoen gewonden en meer dan twaalf miljoen ontheemden, het einde nog niet in zicht is.
Wilt u wekelijks het laatste nieuws over Amerika ontvangen? Meld u dan aan voor onze nieuwsbrief van American Dreamers!