Ondanks goede peilingen: Kamala Harris moet krachttoer verrichten om president te worden

Kamala Harris met running Mate Tim Walz bij een campagnebijeenkomst in Philadelphia. Beeld: Ron Adar

Kamala Harris kan profiteren van het feit dat ze laat op het schild is gehesen. Er is domweg geen tijd voor verdeeldheid bij de Democraten of voor een beschadigingsactie door de Republikeinen, schrijft Paul Brill in een ingezonden opinie.

Geen twijfel mogelijk: de race naar het Witte Huis, die na het rampzalige optreden van president Joe Biden in zijn debat met Donald Trump vrijwel beslist leek in het voordeel van de Republikeinse uitdager, is weer een heuse krachtmeting, nu vicepresident Kamala Harris het stokje bij de Democraten  heeft overgenomen. De leeftijdskwestie is uit de wereld – of heeft zich verplaatst naar Trump – en Harris heeft het Democratische kamp onmiskenbaar nieuwe hoop en een stoot nieuwe energie gegeven. Op de komende conventie van haar partij kan ze zich nader introduceren bij de kiezers.

De opiniepeilingen zien er voor de Democraten ook minder bedrukkend uit, dan in de nadagen van Bidens presidentskandidatuur. In landelijke peilingen tekent zich een kleine voorsprong voor de vicepresident af en in de belangrijkste battle states, waar Biden steeds verder achterop raakte, liggen de kansen ruwweg fiftyfifty. Harris mag zich bovendien verheugen in het ongrijpbare kleinood dat in de politiek zo hoog staat aangeschreven: momentum.

Het kamp van Trump is duidelijk overvallen door de tegenwind. Het had – curieus genoeg – geen rekening meer gehouden met een wisseling van de wacht aan Democratische zijde. Met de keuze van senator J.D. Vance als running mate heeft Trump een man aan zijn zijde die weliswaar ideologisch en karakterologisch naar zijn gading is, maar de Republikeinse campagne bepaald geen bredere uitstraling bezorgt.

Niet te hard van stapel lopen

Maar wie hieruit de conclusie trekt dat Harris nu over de beste papieren beschikt om op 5 november te triomferen, loopt echt te hard van stapel. Ze moet nog steeds een krachttoer verrichten om de eerste vrouwelijke president van de Verenigde Staten te worden.

Om te beginnen moet voor ogen worden gehouden dat de werkelijke belangstelling voor de verkiezingsstrijd nog altijd beperkt is. Dit is op zich niets bijzonders. Een oude stelregel in de Amerikaanse politiek luidt dat de meeste kiezers pas echt geïnteresseerd raken in de campagne na Labor Day, de eerste maandag in september.

Politieke junkies en de media raken in opwinding over elke manoeuvre van de kandidaten, over elke trouvaille en elke misstap in de campagne, maar de modale Amerikaan neemt er slechts terloops kennis van. Dat geldt ook voor de gerechtelijke beslommeringen van Trump en de zijnen. Velen laten dat schouderophalend aan zich voorbijgaan.

Het verdient sowieso aanbeveling om niet al te veel illusies te koesteren over de diepgang van de politieke belangstelling. Om meer gevoel te krijgen met de reacties van ‘gewone’ Amerikanen had ik als correspondent in 1988 bedacht om het tweede debat tussen vicepresident George H.W. Bush en uitdager Michael Dukakis te volgen in een mega-sportcafé in Virginia, waar een tiental tv-schermen stond opgesteld. Er was me verzekerd dat het debat daar simultaan zou lopen met diverse sportwedstrijden.

Helaas was de wedijver van korte duur. De clientèle vond de sport aanzienlijk boeiender dan de politiek. Eén scherm bleef gereserveerd voor het debat, maar het geluid ging uit. Daar was geen journalistieke chocola van te maken. Al kon ik wel noteren wat de bezoekers zagen die af en toe een blik op dat scherm sloegen: Bush oogde duidelijk presidentiëler dan Dukakis. En ik realiseerde me dat politieke standpunten en dagelijkse campagne-perikelen nauwelijks zijn besteed aan een deel van het electoraat.

Argwaan jegens de overheid

Harris’ inhaalrace moet nog een belangrijke hindernis nemen, die in Europa vaak wordt miskend: argwaan jegens de overheid. Europeanen zijn snel geneigd om de overheid aan te wijzen als de instantie die maatschappelijke problemen moet oplossen. Dat is bepaald niet voorbehouden aan links. Ook rechts-populistische partijen verwachten het heil vaak van de overheid.

Amerikanen zijn daarin veel terughoudender. De overheid – en zeker de federale overheid – wordt door velen geassocieerd met dwangzucht, incompetentie en corruptie. En de Democraten worden bij uitstek gezien als politici die de overheid almaar groter en sterker willen maken.

Die argwaan jegens de overheid heeft een lange geschiedenis. De vermaarde Bill of Rights, neergelegd in de eerste tien amendementen op de Amerikaanse grondwet, is bij uitstek geconcipieerd om de rechten en vrijheden van de burger vast te leggen. Daarmee heeft die grondwet een wezenlijk ander karakter dan bijvoorbeeld de Nederlandse, die feitelijk opent met een gebod aan de burgers en de plicht van de overheid om dit te doen naleven.

Je kunt in de Amerikaanse argwaan jegens de overheid ook de sporen zien van de Frontier-mentaliteit, van de geleidelijke voortgang van de Amerikaanse vestiging naar het Westen in de negentiende eeuw. Daarbij was de federale overheid ver weg en deed zij zich slechts sporadisch gelden; de bewoners van de ‘Nieuwe Wereld’ waren gewend om hun eigen boontjes te doppen, ook op het gebied van recht en orde.

Gematigd

Natuurlijk zijn er momenten in de Amerikaanse geschiedenis geweest waarop wel de noodzaak van overheidshandelen werd gevoeld en een dominante factor bij verkiezingen was. Het beste voorbeeld was te zien bij de verkiezingen van 1932 in het midden van de Grote Depressie. Ook de herverkiezing van Lyndon B. Johnson in 1964, toen de zaak van de burgerrechten hoog opspeelde, kan als zodanig worden aangemerkt.

Maar wie de laatste drie Democratische presidenten de revue laat passeren – Bill Clinton, Barack Obama, Joe Biden – ziet dat ze in hun campagne weliswaar de wenselijkheid van verandering en van een wisseling van de wacht hebben benadrukt, maar geen van drieën profileerde zich als Grote Hervormer met vergaande staatsinterventies. Hun politieke profiel kenmerkte zich door gematigde trekken.

Gezellige oom

Kamala Harris staat voor de even vertrouwde als delicate taak om enerzijds haar gemotiveerde (linkse) achterban tevreden te stellen en massaal naar de stembus te krijgen, en anderzijds de nog zwevende, cruciale groep kiezers in het overigens sterk geslonken midden ervan te overtuigen dat ze geen kruisridder voor Big Government is. De keuze van Tim Walz als running mate laat zien dat ze zich terdege bewust is van die evenwichtsproef: de gouverneur van Minnesota ligt goed bij de linkervleugel van de partij en manifesteert zich tegelijk als de gezellige oom van wie je geen rare fratsen hoeft te vrezen.

Verkiezingscampagnes plegen lang te duren in de Verenigde Staten, maar paradoxaal genoeg zou Harris juist weleens kunnen profiteren van het feit dat ze laat en razendsnel op het schild van haar partij is gehesen. Er rest domweg niet veel tijd voor de verdeeldheid die de Democraten nogal eens parten speelt, noch voor een intensieve beschadigingsactie door de Republikeinen. Maar wie geld wil inzetten op een zege voor het duo Harris/Walz, zou ik aanraden om het bij een klein bedrag te houden.

Schrijf u in voor onze Amerika-nieuwsbrief

Blijf altijd op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in Washington D.C. en de Verenigde Staten met de gratis nieuwsbrief American Dreamers.