De Raad van State schoot afgelopen maandag het nieuwe box 3-stelsel aan flarden. Onuitvoerbaar voor fiscus en burger, luidde het oordeel over de belasting op spaargeld, beleggingen en vastgoed die per 2027 zou moeten worden ingevoerd. De Raad stelt ook interessante alternatieven voor.
De overheid is al enkele jaren een nieuw box 3-stelsel aan het ontwerpen. Het zou er per 2027 moeten komen, maar 2028 of 2029 leek realistischer door uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst. Inmiddels is niets meer realistisch, want de Raad van State verwijst in een gedegen advies het stelsel naar de prullenbak. Het kabinet moet opnieuw gaan nadenken over de heffing op spaargeld, obligaties, aandelen, verhuurde huizen, leningen aan de kinderen, leningen van de ouders, vakantiehuizen, enzovoorts.
Nieuw stelsel afgeschoten
In het beoogde 2027-stelsel zijn de jaarlijkse inkomsten belast: rente, dividend, huur, pacht. Eveneens belast zijn de waardestijgingen van bijvoorbeeld aandelen en vastgoed (dalingen komen in aftrek op de inkomsten).
Maar er is bij de waardemutaties een knip tussen typen aangebracht. Kort gezegd: bij de beursgenoteerde aandelen maakt het niet uit of je verkoopt of niet, je rekent af over het jaarlijkse rendement. Bij aandelen zonder beursnotering en vastgoed wordt pas belasting geheven bij verkoop. Oftewel: pas dan wordt het rendement belast.
Volgens de Raad van State houdt die knip een juridisch risico in, want dat onderscheid zou wel eens kunnen sneuvelen bij de rechter. Ook kan het tot onbegrip leiden bij burgers. Stel dat een cryptobelegging van 500 euro in een jaar 500 euro rendement oplevert, is dan belastingaangifte verplicht? Of hoef je die pas te doen bij verkoop?
Wat ook een rol speelt, is dat over tal van jaren een boekhouding moet worden gevoerd. Wie vastgoed heeft, moet bijhouden wat onder meer de onderhouds- en de verbeterkosten zijn. Stel dat er een dakterras komt, dan zijn de kosten voor het terras verbeterkosten en die voor het nieuw aangelegde dak (het was toch al aan vervanging toe) onderhoudskosten. Volgens de Raad van State gaat dit ongetwijfeld fouten opleveren.
Voor de fiscus is het gecompliceerd dat er twee systemen in werking moeten worden gehouden, met een belasting over ongerealiseerde rendementen (in jargon: een vermogensaanwasbelasting) en een over gerealiseerde rendementen (vermogenswinstbelasting). Nog vervelender is dat de heffing over box 3-vermogen afwijkt van de heffing over het vermogen in box 1 en box 2 (waarover straks meer).
Groter filosofisch probleem bij box 3
In een interview uit 2022 waarschuwde belastingadviseur en juridisch box 3- bestrijder Cor Overduin al dat de politiek geen goede alternatieven voor de vermogenstaks weet te bedenken, omdat zij ‘verslaafd is aan de opbrengst van 4 miljard euro per jaar’. Box 3 met de forfaitaire (fictieve) rendementen leverde tot en met 2016 jaarlijks ongeveer 4 miljard euro aan belasting op. Die opbrengst mocht van opeenvolgende kabinetten niet lager worden.
Maar vanaf een kleine tien jaar geleden zette de Hoge Raad steeds grotere vraagtekens bij het fictieve rendement van 4 procent op spaargeld waarmee de fiscus moest rekenen. Dat lag al tijden ver boven de werkelijke spaarrentes die banken vergoedden. De Hoge Raad waarschuwde het kabinet die 4 procent te verlagen, om toekomstige juridische problemen te voorkomen. In een advies aan de Hoge Raad noemde de advocaat-generaal een fictief rendement van 4 procent diefstal.
Een verlaging van het forfaitaire rendement van 4 procent, betekende minder belastingopbrengsten voor de schatkist. En daar wilde het kabinet niet aan. Dat wijzigde in 2017 de systematiek in box 3 op zo’n manier dat de opbrengst 4 miljard euro per jaar bleef.
Maar ook die nieuwe systematiek zat juridisch niet goed in elkaar. Zij benadeelde vooral grote spaarders. Overduin wist daardoor in 2021 bij de Hoge Raad te winnen van de overheid. Box 3 moest geheel worden herzien, en veel spaarders kregen box 3-belastinggeld terug.
Geld terug
Toch bleef het kabinet vasthouden aan 4 miljard euro per jaar opbrengsten. Spaarders mochten van de Hoge Raad niet meer worden uitgekleed, zodat nu vooral beleggers de klos waren. Die moesten afrekenen over een hoger forfaitair rendement (jaarlijks wisselend tussen 5 en 6 procent), vaak veel hoger dan het werkelijke rendement dat zij in een jaar haalden.
Ook dat bleek juridisch onhoudbaar, zodat Overduin in juni 2024 bij de Hoge Raad wederom van de overheid won. En zodat beleggers geld terugkrijgen.
EW noemde Overduin in een vraaggesprek uit 2022 ‘de man van 11 miljard’, verwijzend naar de gederfde belastinginkomsten door compensaties van spaarders vanwege de arresten uit 2021. Maar 11 miljard euro bleek nog een onderschatting: met het arrest van 2024 erbij staat de teller met gederfde belastinginkomsten op dit moment al op 14,2 miljard euro.
Ook bij het 2027-stelsel houdt het kabinet vast aan de jaarlijkse inkomsten van 4 miljard euro. Maar de Raad van State, die vermoedelijk luistert naar Overduin, heeft er genoeg van. De Raad adviseert dringend om dit begrotingsdenken los te laten en een meer fundamentele discussie over vermogensbelastingen te voeren.
Meer dan box 3
Kijken naar het bredere vermogensbegrip is daar een onderdeel van. Dus niet alleen naar box 3-vermogen, maar ook naar box 1-vermogen (kleinere ondernemingen en het eigen huis) en box 2-belastingen (eigenaren van bv’s en de grotere familieondernemingen). Hogere opbrengsten uit box 1 en 2 kunnen gederfde inkomsten van een juridisch stevig en goed uitvoerbaar box 3-stelsel compenseren. Eventueel aangevuld met een hogere erfbelasting.
Ook stelt de Raad van State voor om meer vermogen in box 3 onder te brengen. Onroerende zaken (voor eigen gebruik) zijn belast, roerende zaken niet: vakantiehuizen wel, campers, jachten en stacaravans niet. Maar nergens is helder uiteengezet waarom dat onderscheid tussen roerend en onroerend er nu niet is, en er ook in het voorgestelde 2027-stelsel niet komt.
Problemen tot 2001
In 2001 werd het box 3-stelsel ingevoerd, met de ingrijpende belastingherziening van dat jaar. Tot die tijd waren rente en dividend belast met inkomstenbelasting. Aanvullend werd een vermogensbelasting geheven over spaargeld, beleggingen, vastgoed en ondernemingsvermogen. Dat bedroeg circa 0,7 procent van de waarde van dat vermogen.
Alleen waren die belastingen eenvoudig te ontwijken. Om rente-inkomsten te voorkomen, boden banken rente- en dividendgroeifondsen aan. Rente en dividend werden opgeteld bij het vermogen en niet uitgekeerd. Inkomen werd zo omgekat naar vermogen.
Om te voorkomen dat er een juridisch onhoudbare belastingdruk ontstond, mochten vermogens- en inkomstenbelasting tezamen niet meer dan 68 procent van het inkomen bedragen. Maar dat bood uitkomst voor vermogenden. Die regelden het zo dat zij geen inkomsten hadden. 68 procent van nul is nul, dus nul belasting.
Het box 3-stelsel per 2001 met de forfaitaire heffing van 4 procent over het vermogen waarover 30 procent belasting moest worden betaald, loste veel van die problemen op. Het was eenvoudig uitvoerbaar voor de fiscus en de belastingbetaler hoefde nauwelijks ernaar om te kijken (zeker niet toen later de vooringevulde aangifte het licht zag).
De Raad van State blikt in zijn advies terug op oude vermogensbelasting en de argumenten voor de invoering van box 3, en komt tot ‘denkrichtingen’ voor een nieuwe heffing. Die hebben elk hun eigen problemen, maar leveren genoeg stof op tot nadenken.
Vermogenswinstbelasting lijkt acceptabel
De Raad wijst op het invoeren van alleen een vermogenswinstbelasting in box 3. Naast de heffing over de jaarlijks ontvangen rente, dividend en huur, komt er ook een heffing als er met winst een aandeel of huis wordt verkocht (en een verlies is verrekenbaar).
Het voordeel hiervan is dat de systematiek in box 1, box 2 en box 3 dan gelijk is. Bovendien hebben de meeste buitenlandse stelsels een vermogenswinstbelasting. Het zijn aspecten, zo meent de Raad van State, die de acceptatie van deze belasting vergroten.
Vervelend voor de overheid is dat een vermogenswinstbelasting eindeloos kan worden uitgesteld. De belegger verkoopt eenvoudigweg zijn aandeel of vakantiehuis niet. Om dat op te vangen, kan de oude vermogensbelasting van stal worden gehaald. Die kan worden geheven over het gezamenlijke vermogen van box 1, box 2 en box 3. Zo zijn er toch jaarlijkse inkomsten.
Nadelen heeft dit stelsel ook. In de tientallen belastingverdragen die er met andere landen zijn, is de vermogensbelasting niet opgenomen. Dat kan leiden tot ingewikkelde situaties voor de honderdduizenden eigenaren van vastgoed in het buitenland. De vermogenswinstbelasting vereist een ingewikkelde boekhouding over langere tijd.
Huidig box 3-stelsel handhaven
De Hoge Raad heeft het box 3-stelsel diverse malen afgeschoten, maar de forfaits als zodanig niet. Ligt de forfaitaire rente in de buurt van de werkelijk ontvangen rente, dan is het in orde. Ligt het forfaitaire beleggingsrendement niet hoger dan het werkelijke rendement, dan is het ook in orde.
Het huidige box 3-stelsel gaat nog steeds uit van forfaits (1 procent voor spaarders en 6 procent voor beleggers). Maar wie kan aantonen dat het werkelijke beleggingsrendement in een jaar lager ligt, kan de fiscus verzoeken over niet meer dan het werkelijke rendement te worden belast. Vanaf juni 2025 stelt de Belastingdienst hiervoor online formulieren beschikbaar.
Dit alternatief vereist weinig aanpassingen voor de Belastingdienst en draait al grotendeels. Maar er zijn nadelen: beleggers die meer dan 6 procent rendement behalen, betalen toch over maximaal 6 procent belasting. Daarom ligt hun belastingdruk lager dan die voor minder succesvolle beleggers. De vraag is of de Hoge Raad daarmee akkoord gaat. En hoe bewerkelijk het behandelen van al die online formulieren wordt. Dat zal de tweede helft van 2025 uitwijzen.