Chaos en massaprotest: vier brandhaarden wereldwijd

Chileense demonstranten en oproerpolitie bij een protest in Santiago - AFP

Met name in Zuid-Amerika zijn burgers het zat en gaan ze in groten getale de straat op tegen corruptie, inkomensongelijkheid en wanbestuur. Vier brandhaarden op een rij.

Chili

Chili stond tot voor kort te boek als baken van rust in Zuid-Amerika. Tot 1990 stond het land onder het militaire bewind van dictator Augusto Pinochet, maar daarna wisselden linkse en rechtse regeringen elkaar zonder noemenswaardige problemen af.

Vanaf 1978 groeide de economie enorm en werd het land een van de welvarendste van het continent. Maar een relatief kleine prijsstijging van 3 procent voor metrokaartjes zorgt al een week voor hevige protesten.

Er is meer aan de hand. De prijsstijging blijkt slechts de spreekwoordelijke druppel. Van alle OESO-landen behoort Chili tot de koplopers als het gaat om inkomensongelijkheid. President Sebastián Piñera, zelf miljardair, wakkerde de woede verder aan door in het heetst van de strijd te dineren in een luxueus restaurant.

Piñera bestempelde de onrustgolf in eerste instantie als een complot. Chili was in oorlog tegen ‘een machtige en onverzoenlijke vijand’. De president besloot al gauw het leger in te zetten. Oudere Chilenen deed dit denken aan het militaire bewind van Pinochet in de jaren zeventig en tachtig. Intussen zijn achttien doden gevallen en ruim 2.400 Chilenen gearresteerd.

Piñera is inmiddels gezwicht. De prijsstijging voor metrokaartjes is teruggedraaid, al heeft dat vooralsnog niet geleid tot een terugkeer van de rust. De president heeft ook hervormingen aangekondigd, zoals verhoging van het minimumloon en de pensioenen. Het is de vraag of het genoeg is.

Bolivia

De Boliviaanse president Evo Morales heeft donderdag de verkiezingswinst opgeëist. Morales ligt in zijn land ernstig onder vuur, omdat hij volgens zijn tegenstanders de verkiezingsuitslagen heeft gemanipuleerd en daarmee een tweede stemronde in de presidentsverkiezingen heeft voorkomen.

De oppositie en een deel van de Boliviaanse bevolking trekken de resultaten in twijfel, maar Morales ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verkiezingsfraude.

Maandag braken rellen uit, gevolgd door een van de grootste Boliviaanse protesten in de afgelopen decennia. Naar schatting honderdduizend Bolivianen voerden actie tegen de zittende president. Morales is sinds 2006 aan de macht.

Morales zei woensdag dat de rechtse oppositie een couppoging heeft gedaan en riep daarom de noodtoestand uit. Diezelfde avond protesteerden honderden Bolivianen bij het gebouw van de kiesautoriteiten.

Waarnemers hebben Morales opgeroepen een tweede stemronde te organiseren en diverse landen hebben hun zorgen geuit, maar de president zegt dat zij de Boliviaanse grondwet moeten respecteren.

Ecuador

Ook in het Zuid-Amerikaanse Ecuador is het al weken onrustig. Twee weken geleden ontvluchtte de regering de hoofdstad wegens gewelddadige protesten. Voor luchtvaartmaatschappij KLM was het reden vluchten naar hoofdstad Quito tijdelijk op te schorten. Inmiddels wordt er weer gevlogen, maar het blijft onrustig in de stad op 2.800 meter hoogte boven zeeniveau.

De protesten begonnen na de afschaffing van subsidies op brandstoffen als benzine en diesel. Die maatregel is een onderdeel van een akkoord dat president Lenín Moreno sloot met het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Door die deal krijgt het land dat in financiële nood verkeert zo’n 4,2 miljard dollar in ruil voor bezuinigingen.

De demonstranten eisten dat de subsidies opnieuw worden ingevoerd. Moreno kwam ze tegemoet door de afschaffing terug te draaien. Ook heeft hij beloofd dat een deel van de lening van het IMF wordt gebruikt voor ‘sociale investeringen’.

Voornamelijk inheemse bevolkingsgroepen demonstreerden tegen het bezuinigingspakket. Zij vinden dat ze onevenredig hard worden geraakt. De afgelopen week stopten zij met demonstreren omdat ze met de president om tafel gingen, maar woensdag liepen die gesprekken vast. Toen werd bekend dat enkele leiders van de inheemse bevolkingsgroepen worden vervolgd voor gewelddadige protesten. Daarmee is het land terug bij af.

Libanon

De protesten in Libanon begonnen vorige week donderdag met de invoering van een belasting op belgesprekken via sociale media als WhatsApp en Facebook. Al snel ontpopte dat zich tot een dagenlange opstand tegen de corruptie en wanbestuur in het land. Honderdduizenden demonstranten legden het land plat.

Maandag kondigde de Libanese overheid een pakket met economische noodmaatregelen aan in een poging de massademonstraties een halt toe te roepen. De belasting op het gebruik van sociale media werd teruggedraaid en de regering gaat onder meer de salarissen van ministers en parlementariërs halveren. Ook heeft zij beloofd het begrotingstekort in 2020 terug te brengen naar 0,6 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Het kabinet wil onder meer banken vragen om bij te springen met 3,4 miljard dollar (3,05 miljard euro).

Daarnaast wil de regering de telecomsector privatiseren en elektriciteitsbedrijven hervormen. Deze elektriciteitsbedrijven zijn eigendom van de staat en omstreden omdat ze jaarlijks ongeveer 2 miljard dollar kosten en het niet lukt om iedereen in het land van stroom te voorzien.

Maar een week later lijkt het protest nog steeds niet geluwd. De onlusten lopen dan ook flink uiteen. Burgers zijn bijvoorbeeld ontevreden over het burgerlijk huwelijk: Libanezen die niet voor de eigen sekte willen trouwen of tot verschillende sektes behoren, moeten daarvoor nu naar Cyprus. Ze klagen over het feit dat vrouwen de Libanese nationaliteit niet kunnen doorgeven aan hun kinderen, over het dure en trage internet in de regio. En burgers willen een tribunaal voor de politici die verantwoordelijk zijn voor deze toestand.

Beeld van donderdag:

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Libanon kampt net als veel landen in het Midden-Oosten met een hoge werkloosheid en beperkte economische groei. Ook is de staatsschuld veel te hoog – anderhalf keer het bruto nationaal product.