Het Britse opinieweekblad The Spectator publiceerde donderdag 23 april het tienduizendste nummer. Daarmee is het naar eigen zeggen het langstlopende wekelijkse Engelstalige periodiek ter wereld.
Het humorvolle blad heeft anno 2020 een hogere oplage dan ooit en behoort tot het weefsel van het Verenigd Koninkrijk. Toen het blad in 1928 100 jaar bestond zei toenmalig premier Stanley Baldwin: ‘We zijn opgevoed met de idee dat het een tijdloos instituut is. Het is vreemd om je te realiseren dat 100 jaar geleden het Verenigd Koninkrijk op de een of andere manier moest doormodderen zonder de wekelijkse discipline van The Spectator.’
Lees ook van Jelte Wiersma: Rutte moet verzet tegen euro-obligaties volhouden
Douglas Murray (40) droomde als student in Oxford al van schrijven voor The Spectator. Inmiddels werkt hij twintig jaar voor het blad en is hij er geassocieerd hoofdredacteur. Wat zijn titel betekent? ‘Het kan alles betekenen wat je maar wilt.’
Hij zegt het lachend. Het tekent de ongrijpbaarheid van The Spectator. Het blad wordt wel gezien als het partijblad van de Conservatieven maar dat is het allerminst. Murray: ‘Wij worden bestempeld als een rechts blad, maar we hebben veel linkse schrijvers. Omgekeerd bestaat dat niet.’ Wat The Spectator dan wel is? ‘Een thuis voor goede schrijvers. Het is een open parochie. Veel publicaties zijn doctrinair. Wij zijn dat niet.’
Meteen voorstander van individuele vrijheid
The Spectator is in 1828 opgericht door de Schotse journalist Robert Stephen Rintoul (1787-1858). Rintoul was uitgever en hoofdredacteur van de Dundee Advertiser en ging in 1826 naar Londen om het hoofdredacteurschap van de krant The Atlas op zich te nemen. Na twee jaar richtte hij met steun van vrienden in juli 1828 The Spectator op, om aldus zijn ambitie te vervullen om hoofdredacteur te zijn van ‘de perfecte krant’.
Onder Rintouls leiding liet de weekkrant – tijdschriften bestonden nog nauwelijks – zich meteen kennen als voorstander van individuele vrijheid en had het een voor die dagen radicaal-liberale agenda. Rintoul steunde de Reform Bill, een wet die meer mensen stemrecht gaf. Hij schreef de beroemde drieslag die sindsdien in tal van varianten is gebruikt: ‘The bill, the whole bill and nothing but the bill.’ Zijn eigen overtuigingen ten spijt gaf Rintoul vele stemmen de ruimte in de kolommen. De weekkrant werd als onpartijdig gezien omdat het zich nooit lieerde aan een politieke partij.
Van Brexiteer naar eurofiel
Dat is altijd zo gebleven. Zo was hoofdredacteur Fraser Nelson (46), ook een Schot, eerst tegen Brexit. Uiteindelijk kwam hij als zelfbenoemd ‘eurofiel’ tot een ander inzicht en publiceerde hij als omslag een vlinder met de kleuren en het patroon van de Britse vlag die uit een doos met daarop de EU-vlag te voorschijn komt. ‘Out and into the world’ luidde de coverkreet. Het werd een iconisch Brexit-beeld. Maar intussen schreef wekelijks columnist en ex-Lagerhuislid Matthew Parris (Conservatieve Partij) dat Brexiteers ‘zeloten’ zijn. Hij verliet de Tories en riep lezers op om te stemmen op de Liberal Democrats, pro-EU.
Lees ook over The Spectator: Boris Johnson wint prijs voor beledigen Erdogan
Een van de meest vooraanstaande columnisten van het blad is Rod Liddle, een conservatieve sociaal-democraat die voor Labourleiders toespraken schreef en het opneemt voor de onderklasse en sigarettenrokers. Hij is een liefhebber van voetbal, haat het links-liberale Londen en de middenklasse-hypocrisie, neemt het op voor de ‘somewheres’, mensen die ergens geworteld zijn, en verzet zich tegen de cultuurloze ‘nowheres’.
Dol op parades in uniform, tegen Arabieren
Een steenrijke Grieks-Amerikaanse erfgenaam van een redersfamilie, Panagiotis ‘Taki’ Theodoracopulos (83), is juist de ultieme snob, die woont in Gstaad, New York en Londen. Taki schrijft al sinds 1977 de column High Life, met titels als: ‘Lof voor de Wehrmacht’. Hij is dol op parades in uniform en tegen Arabieren. Toen zijn dochter in Oostenrijk trouwde, meldde hij enthousiast dat de meisjes allemaal blond waren en niet, zoals in Londen, worden belaagd door Mohammeds. ‘Iedere nieuwe hoofdredacteur krijgt de vraag of hij Taki gaat ontslaan,’ zegt hoofdredacteur Nelson.
Alle auteurs bedienen zich van humor, vooral van ironie. Ze maken altijd serieuze punten, maar gaan soms zo ver over the top, dat de goede lezer zelfrelativering waarneemt. Spectator-medewerker Matt Ridley schrijft daarover in de net verschenen geschiedenis van het blad: 10.000 NOT OUT. Ridley: ‘Mijn eerste herinnering aan The Spectator is dat ik furieus werd over een ogenschijnlijk vreselijk artikel over Darwin van Christopher Booker, die later een vriend werd. Kort daarna was ik verbijsterd over artikelen van Auberon Waugh. Ze waren zo gemeen en overdreven dat ze zeker niet serieus bedoeld waren. Of toch wel?’
Uitvinder van nieuwe Engelse begrippen en woorden
The Spectator staat bekend als uitvinder van nieuwe Engelse begrippen en woorden. Zo kwam het woord ‘establishment’ in de betekenis die het nu heeft in 1955 uit de pen van journalist Henry Fairlie (1924-1990). Murray: ’We hebben veel auteurs die voor vele publicaties schrijven. Maar ze bewaren het beste voor The Spectator. Als je een thuis bent voor goed schrijven, stuwt dat mensen naar een hoger niveau.’
De laatste taalvondst is virtue signalling, dat inmiddels wereldwijd en ook in Nederland wordt gebruikt. Murray: ‘Die komt van James Batholomew. Hij had de observatie dat mensen in gesprekken elkaar signalen geven dat ze deugen, politiek correct zijn. James wist dat in één begrip te vangen.’
Meer over satire: 4 jaar na Charlie Hebdo is onze vrijheid nog steeds in gevaar
Tevens is het blad hofleverancier van ministers, Lager- en Hogerhuisleden en inmiddels zelfs een premier. Boris Johnson was vijf jaar hoofdredacteur en tegelijkertijd Lagerhuislid. Hij noemde het hoofdredacteurschap van The Spectator ‘de beste baan in Londen’. Liefst 24 van de 35 premiers tijdens The Spectators 192-jarige bestaan hebben voor het blad geschreven, als ook zestien Nobelprijswinnaars. Dat zegt iets over het Verenigd Koninkrijk, waar politici schrijvers zijn en omgekeerd. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk, waar de politieke klasse eerder bestaat uit ambtenaren en leraren.
Zomerfeest is hét politieke feest waar iedereen bij wil zijn
Het jaarlijks zomerfeest in de tuin van de Spectator-redactie is hét politieke feest waar iedereen bij wil zijn en waar de parlementariër van het jaar wordt gekozen. Murray: ‘De premier is er altijd, net als de meeste kabinetsleden en vele journalisten. Afgelopen jaar zag ik achter in de tuin mensen omvallen door de gratis champagne. Iemand riep: “Is er een dokter in de tuin?” Toen bleef het even stil en volgde de vraag: “Is er een nuchtere dokter?” Zelfs de dokter die zich achter in de tuin gemeld had was beschonken.’ Jaarlijks is er ook een tea party voor lezers, waarbij Winston Churchills favoriete champagne van Pol Roger wordt geschonken.
The Spectator is eigendom van David en Frederick Barclay, broers die 8 miljard pond waard zijn. Zij kochten een prachtige stadsvilla aan Old Queen Street in Westminster voor de redactie. Murray: ‘Het huis is heel belangrijk voor ons, je moet een thuis hebben.’ De vaste redactie is maar klein, een man of twaalf. De meeste columnisten en auteurs van recensies over boeken, tentoonstellingen, religie, films, sport en paardrijden – de helft van het blad – zijn freelancers.
Intussen blijven de inkomsten toenemen. Na de moeilijke jaren zeventig en tachtig is de oplage de laatste jaren fors gegroeid tot boven de 90.000 papieren exemplaren. Niet eerder was het blad zo groot. Sinds 2019 is er ook een Amerikaanse editie op de markt.
De broers Barclay waren overigens al in 2019 voornemens om The Spectator te verkopen, samen met andere eigendommen, zoals The Daily Telegraph. Wat de koper dan verwerft? Boris Johnson: ‘The Spectator is een vluchtheuvel voor logisch, geestig en goed schrijverschap. Het daagt gevestigde meningen uit, wat die ook zijn. Het blijft de politieke agenda bepalen – en ontmaskeren.’