De moordaanslag op de Amerikaanse presidentskandidaat Donald Trump is onderwerp van gesprek in podcast Elke Week.
Een kogel schampte het oor van Donald Trump tijdens een rally in Pennsylvania. De schutter, een jongeman uit Pittsburgh, werd onmiddellijk neergeschoten door de Secret Service. Hoe kon dit gebeuren, en wat betekent het voor de campagne? Sam Verbeek spreekt erover met Geerten Waling en Victor Pak.
Aanslagen op politici zijn geen nieuw fenomeen in de Amerikaanse politiek, waar de dreiging van geweld altijd aanwezig is. Presidenten zoals Ronald Reagan (in 1981) en presidentskandidaten zoals de Democraat George C. Wallace (in 1972) overleefden zo’n moordpoging. Reagan bleef politiek actief en populair, Wallace liep blijvende verwondingen op en veranderde zijn politieke koers.
De veiligheidsmaatregelen rondom presidenten en kandidaten zijn streng, met diverse lagen van bescherming. Toch breken schutters er soms doorheen, zoals bij Trump. De spontane aard van de rally en de locatie op een lokaal vliegveld kunnen hieraan hebben bijgedragen. Dit roept de vraag op hoe dergelijke evenementen veiliger kunnen worden zonder hun toegankelijkheid te verliezen.
De aanslag op Trump heeft gevolgen voor zijn campagne. Zijn vuist in de lucht en snelle herstel kunnen zijn imago als vechter versterken, en hem meer steun opleveren. Aanslagen veranderen vaak de publieke perceptie van leiders, zoals in het geval van Reagan, die na zijn aanslag als een mythisch figuur werd gezien.
Toch is de verkiezingsrace onvoorspelbaar, en dus nog niet gelopen. Voordeel voor Joe Biden: de focus ligt even niet meer op zijn mentale gezondheid.