Tussen 1871 en 1918 reikte het Duitse Rijk tot in Litouwen. De rest van Litouwen, Letland en Estland werd tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) door Duitsland veroverd op tsaristisch Rusland.
Na 1918 werden de Baltische staten, na een soms lange, bloedige strijd, onafhankelijk.
Ook kreeg de opnieuw opgerichte Poolse staat bij de Vrede van Versailles in 1919 een doorgang naar zee. De stad Königsberg bleef Duits. Deze Poolse corridor scheidde Oost-Pruisen van de rest van Duitsland.
Nazi’s
In 1939 sloten de Sovjet-Unie en nazi-Duitsland het Molotov-Ribbentroppact, waarin zij het gebied tussen Moskou en Berlijn verdeelden, en waarna Moskou er in 1940 toe overging de Baltische staten bij de Sovjet-Unie te voegen.
Lang duurde deze eerste Sovjetbezetting niet: tijdens de Tweede Wereldoorlog veroverden de nazi’s de Baltische staten, net als Polen, al werden zij vanaf 1944 weer door de Sovjetlegers verjaagd.
De tweede Sovjetbezetting duurde tot 1991. Ondanks grote tegenwerking van Sovjetleider Michail Gorbatsjov herstelden Litouwen, Letland en Estland de onafhankelijkheid. Ze traden toe tot de Europese Unie en de NAVO, hopend op economische vooruitgang, stabiliteit en vooral hulp tegen nieuwe agressie.
Exclave
De havenstad Königsberg werd tijdens de Tweede Wereldoorlog grotendeels verwoest. Na de oorlog werden de Duitsers er verdreven en vestigden zich er tienduizenden Russen. Het is nu een stukje Rusland buiten het moederland, een exclave met bijna een miljoen inwoners.
De stad, die tegenwoordig Kaliningrad heet, geeft de Russen een ijsvrije toegang tot de zee – net als Sebastopol op de vorig jaar geannexeerde Krim in het zuiden.
De Duitsers zijn nu dus definitief weg, de Balten en Polen hebben hun onafhankelijkheid terug, en de Russen hebben hun Oostzeehaven. Maar, begrijpelijk gezien hun geschiedenis, zijn de Balten en Polen er nog niet echt gerust op.