Het Midden-Oostenbeleid van de Amerikaanse president Barack Obama vertoont weinig samenhang. Na lang talmen neemt hij beslissingen waarop hij later vaak rigoureus moet terugkomen. Tien sleutelmomenten uit zijn presidentschap.
Na zes jaar in het Witte Huis heeft Barack Obama er eindelijk ook één: een eigen doctrine. De invloedrijke columnist Thomas Friedman van The New York Times interviewde de Amerikaanse president onlangs en spreekt sindsdien van de Obama-doctrine, zoals veel presidenten voor hem ook leidende principes hadden die het Amerikaanse optreden in het buitenland vormgaven.
Volgens Friedman kenmerkt de Obama-doctrine zich door de nadruk op diplomatie, met militaire afschrikking op de achtergrond. Maar klopt dat ook? En waartoe leidt dat?
Complexe regio
Nergens werd Obama sinds zijn aantreden in 2009 zo vaak geconfronteerd met nieuwe crises als in het Midden-Oosten. Als ergens zijn leidende principes duidelijk zouden moeten worden, dan is het wel in deze complexe regio.
Maar juist in het Midden-Oosten is coherentie in het beleid van Obama ver te zoeken. Na lang twijfelen en gedraai neemt hij beslissingen waarop hij later rigoureus moet terugkomen – ook omdat de omstandigheden in de regio inmiddels alweer zijn veranderd.
‘Een Obama-doctrine? Welnee, onzin. Het is risicomijdend gedrag, dat is de enige lijn die ik kan ontdekken,’ zegt Aaron Miller (66), adviseur onder Bill Clinton en George W. Bush en verbonden aan het Woodrow Wilson International Center for Scholars.
‘Eerst vestigde hij veel te veel zijn hoop op wat de Arabische Lente teweeg zou brengen. Maar inmiddels probeert Obama geen nieuwe realiteit te creëren, hij probeert vooral een slechtere te vermijden.’
Talmen
‘Misschien is het wel een doctrine,’ meent Reuel Marc Gerecht (54), voormalig CIA-analist en nu verbonden aan de Foundation for Defense of Democracies, ‘en is het te gemakkelijk om zijn beleid af te doen als ad hoc. Hij heeft juist altijd getracht trouw te zijn aan zijn principes. Alleen, dat deed hij tegen beter weten in. Het Midden-Oosten is nu eenmaal te complex.’
‘Obama’s probleem is dat hij te lang in het diplomatieke blijft hangen. Hij talmt,’ zegt Alon Ben-Meir (77), Midden-Oostendeskundige aan het Center for Global Affairs van de New York University.
Hieronder: tien cruciale momenten die tekenend zijn voor Obama’s beleid in het Midden-Oosten.
‘Ik ben hier gekomen op zoek naar een nieuw begin in de relatie tussen de Verenigde Staten en moslims over de hele wereld, gebaseerd op wederzijdse interesse en wederzijds vertrouwen, gebaseerd op de waarheid dat Amerika en de islam niet exclusief zijn en er geen reden is om de strijd met elkaar aan te binden,’ aldus een optimistische Barack Obama in zijn fameuze toespraak ‘A New Beginning‘ aan de universiteit van Caïro, op 4 juni 2009.
De Amerikaanse president, de anti-oorlogskandidaat in de verkiezingsstrijd van 2008, bepleitte een schone lei: hij wilde de cyclus van achterdocht en cynisme doorbreken die de relatie tussen het Midden-Oosten en het Westen in een ijzeren greep hield.
Diplomatie zou voortaan de boventoon voeren. Het was het begin van de Obama-doctrine, die toen nog niet zo heette.
Veel vaker dan hem lief was, heeft Obama nadien militair geïntervenieerd in het Midden-Oosten of verleende hij militaire steun, zoals in Libië, Irak, Jemen en Somalië.
‘Alles waarop hij hoopte, is niet gebeurd,’ zegt voormalig CIA-analist Reuel Marc Gerecht. Aaron Miller: ‘De tijden zijn fundamenteel veranderd. Toen ik adviseur was tijdens Clinton en later Bush, waren er staten waar je tot op zekere hoogte van op aan kon. Nu is het één groot debacle. Er zijn geen betrouwbare leiders. Zij vertrouwen ons niet en wij maken ons ongerust over wat zij doen. Het is nu een kwestie van een nog grotere catastrofe voorkomen.’
Er moest een eind komen aan de bloedige onderdrukking door Muammar al-Khaddafi van zijn eigen volk, daar waren de Verenigde Staten en Europa het over eens. Maar hoe, en wie daartoe het initiatief moest nemen, daarover bestond minder overeenstemming.
Democraten, Obama’s partijgenoten, vonden dat de Verenigde Staten weinig tot niets te zoeken hadden in Libië wegens een gebrek aan strategische belangen. Republikeinen steunden een ingreep, maar eisten een duidelijk kader. Het Witte Huis talmde en koos uiteindelijk voor de strategie leading from behind, in plaats van vooropgaan in de strijd.
Een aanpak die Amerika onwaardig is, meenden critici. De Verenigde Staten voerden vanaf 19 maart 2011 slechts luchtaanvallen uit en stuurden geen grondtroepen. Van oorlog was geen sprake, alleen van een missie van beperkte duur, met als doel een regimewissel.
‘Het grote doel ontbrak,’ zegt Midden-Oostendeskundige Alon Ben-Meir. ‘Er was niet nagedacht over de lange termijn. Met alle gevolgen van dien. Het is chaos in Libië.’
Het land raakte nadien verwikkeld in een ingewikkelde strijd tussen verschillende regeringsgezinde en religieuze partijen. Inmiddels telt het olierijke land twee rivaliserende regeringen die in een machtsvacuüm verkeren.
Tijdens een persconferentie op 21 augustus 2012 vraagt NBC-verslaggever Chuck Todd of de president zich kan voorstellen dat hij het Amerikaanse leger inzet om de chemische wapenvoorraad van Syrië onder controle te krijgen.
‘We zijn heel duidelijk geweest tegen het Assad-regime, alsook tegen andere spelers in de regio, namelijk dat een rode lijn wordt overschreden als er chemische wapens worden verplaatst of gebruikt.’
Tot verrassing van zijn adviseurs spreekt de president, die zich wellicht bediende van verkiezingsretoriek in zijn strijd met de Republikeinse kandidaat Mitt Romney, van een ‘rode lijn’. Daarover was niets afgesproken.
Precies een jaar later reageert de wereld geschokt als in de ochtend van 21 augustus 2013 de eerste berichten binnensijpelen over een gifgasaanval op enkele dichtbevolkte buitenwijken van de Syrische hoofdstad Damascus. Meteen kijkt de wereld naar
Obama, want als de aanval op het conto van president Assad is te schrijven, dan heeft hij toch zeker die rode lijn overschreden?
Lang draait Obama om de hete brij heen, maar uiteindelijk kan hij na uitgebreid onderzoek door eigen inlichtingendiensten niets anders vaststellen: Assad, die zelf met een beschuldigende vinger naar de rebellen wijst, is inderdaad verantwoordelijk.
De rode lijn is volgens de Amerikanen duidelijk overschreden. Ruim een week na de gifgasaanval houdt minister van Buitenlandse Zaken John Kerry op televisie een emotionele toespraak, waarin hij oorlogstaal bezigt.
Tv-kijkers kunnen maar één conclusie trekken: de Verenigde Staten staan inderdaad op het punt om het Assad-regime aan te vallen.
Maar een dag later maakt Obama een omtrekkende beweging. Hij draalt, hij twijfelt en stelt een serie aangekondigde luchtaanvallen uit. Hij wil bij nader inzien eerst toestemming van het Congres, zegt hij. Uiteindelijk blijven luchtaanvallen helemaal uit.
Het laat zien dat het Midden-Oostenbeleid van het Witte Huis weinig doortastend is, klinkende resultaten zijn er veelal niet. De een noemt het beleid doordacht, want de regio is nu eenmaal bijzonder complex. De ander vindt het juist getuigen van grote weifelmoedigheid, visieloosheid, onnavolgbaarheid en noemt het beleid chaotisch. Zeg gerust dat Obama draait.
‘Voor al die kwalificaties valt absoluut iets te zeggen,’ vindt Michael Barone (70), een conservatieve politiek analist verbonden aan de in Washington gevestigde denktank American Enterprise Institute.
Met operatie Enduring Freedom beginnen de Amerikanen en coalitietroepen in 2001 een oorlog tegen de Taliban. Tot op de dag van vandaag zijn nog altijd bijna tienduizend Amerikaanse militairen in Afghanistan gestationeerd. De Taliban uitschakelen lukt niet, dus gooide Obama zijn beleid radicaal om.
De voorbije jaren zijn er diverse pogingen ondernomen om een vredesakkoord te bereiken tussen Kabul, de Verenigde Staten en de Taliban, maar zonder noemenswaardig succes. In juni 2013 waren de onderhandelingen nog niet eens begonnen of een poging om vrede te stichten strandde al.
De gesprekken zouden onder auspiciën van Washington worden gehouden in Doha, de hoofdstad van Qatar. Afghanistan, de toenmalige president Hamid Karzai voorop, was het niet eens met de leidende rol van de Amerikanen.
Er ontstond bovendien ruzie om een Talibanvlag die werd gehesen bij het kantoor waar de onderhandelingen zouden worden gevoerd. Karzai en Obama zeiden niet veel later dat ze ondanks de perikelen ‘alles op alles’ wilden zetten om toch tot verzoening en vrede te komen. Daarvan is bijna twee jaar later nog niets terechtgekomen.
Juist in het land waar Obama in 2009 vol lof sprak over het vredelievende karakter van de ware islam, wist de Amerikaanse president zich in juli 2013 voor een haast onmogelijke keus gesteld. De dagen van Moslimbroeder Mohammed Morsi waren geteld.
Miljoenen Egyptenaren waren de straat op gegaan en eisten het vertrek van deze eerste democratisch gekozen president van Egypte, die zich niet alleen onbeperkte macht had toegeeigend en een islamistische agenda had, maar bovendien het land naar de economische afgrond had geleid. Het leger nam het land over, Morsi werd gevangengezet.
Dagenlang deed het Witte Huis er het zwijgen toe. Uiteindelijk zei Obama erg bezorgd te zijn over de ontwikkelingen in Egypte, zonder duidelijk steun uit te spreken voor de regering van Morsi, de miljoenen demonstranten of het leger.
Het woord ‘staatsgreep’ nam het Witte Huis bewust niet in de mond, hoewel de regering-Obama zich eerder nadrukkelijk achter de uitkomst van de presidentsverkiezingen had geschaard.
‘Obama zat in een heel lastig parket, want moest hij nou openlijk de militairen steunen die wel degelijk een staatsgreep hadden gepleegd? Eén ding was zeker: hij wilde Egypte als strategisch belangrijke bondgenoot in het Midden-Oosten niet kwijtraken,’ zegt Ben-Meir.
Obama probeerde wel de opvolger van Morsi, generaal Abdul Fatah al-Sisi, onder druk te zetten door militaire steun op te schorten. Eerst symbolisch, toen structureel. Maar afgelopen maand werden de wapenleveranties hervat, hoewel Al-Sisi geen haar beter is dan zijn voorganger.
Obama heeft, gezien de ervaringen in Libië, blijkbaar de voorkeur voor een relatief stabiel Egypte, al is het weer een dictatuur.
Zijn politieke tegenstanders hebben Obama vaak herinnerd aan de uitspraak die hij ruim een jaar geleden deed. Namelijk dat de dreiging van IS niet moet worden overdreven.
‘Ik sta erop dat we er nuchter naar blijven kijken en dat we deze terreurnetwerken niet groter maken dan ze zijn door op de een of andere manier de suggestie te wekken dat ze een bedreiging zijn voor de Verenigde Staten of de wereldorde.’
Die mening heeft Obama drastisch moeten bijstellen. Inmiddels is hem er alles aan gelegen om IS te verslaan en naar eigen zeggen ‘te vermorzelen’.
Afgelopen zomer oogstte Obama opnieuw forse kritiek met zijn aanpak van IS. De terreurlegers van IS wekten half augustus wereldwijd weerzin met een video van de onthoofding van de Amerikaanse journalist James Foley. Amerikanen wilden wraak.
Maar Obama meldde op 4 september in een zomers pak tijdens een televisietoespraak dat hij nog geen strategie had om IS aan te pakken en dat hij geen overhaaste beslissingen wilde nemen.
Natuurlijk blijft Amerika de ‘onmisbare natie’, hield Obama in een veelbesproken toespraak eind mei 2014 een legertje kadetten bij de militaire academie West Point voor. Maar, voegde hij eraan toe, Amerika zal niet meer als politieagent van de wereld optreden.
‘Hij denkt dat het meer kwaad aanricht dan goed doet als Amerika de leiding neemt,’ zegt Gerecht. ‘Hij is als de dood dat elke situatie een hellend vlak is dat tot een oorlog leidt. Hij beloofde zijn kiezers immers: geen grote oorlogen meer.’
Met zijn toespraak werkte Obama in de hand wat Ben-Meir de ‘perceptie van zwakte’ noemt. ‘Je kunt niet zeggen dat je de onmisbare natie bent en tegelijkertijd een stapje willen terugdoen. Anderen zullen dat uitleggen als een teken van zwakte.’
Obama moest overigens al rap terugkomen op zijn belofte, aangezien hij later dat jaar voorop zou gaan in de internationale strijd tegen IS. ‘Als Amerikanen nemen wij de verantwoordelijkheid op ons door leiderschap te tonen,’ zei Obama toen weer.
Als Obama ergens prat op ging, dan was het zijn succesvolle strijd tegen het terrorisme met drones. De onbemande vliegtuigjes bleken een probaat middel tegen terreurcellen in Jemen en Somalië, de strijd op de grond liet hij over aan lokale bondgenoten.
De inzet van drones was volgens Obama zo ‘succesvol’ dat de Verenigde Staten ze ook zouden gaan inzetten om IS te ‘vernederen en uiteindelijk te vernietigen’, zo kondigde hij aan op 11 september 2014.
Dat Obama in zijn speech van ‘een succes’ sprak, is opmerkelijk. Want zowel in Jemen als in Somalië was de Amerikaanse dronemissie allerminst succesvol afgesloten. Weliswaar zijn in de afgelopen jaren enkele duizenden potentiële terroristen gedood, maar Jemen en Somalië bieden nog altijd plek aan trainingskampen voor terroristen.
Van het door Obama aangehaalde succes is in Jemen momenteel al helemaal weinig merkbaar. Het land raakte opnieuw verzeild in een burgeroorlog, nu oude en nieuwe machthebbers er tegenover elkaar staan. Al-Qa’ida en IS bemoeien zich ook met het conflict en het geweld tussen soennieten en sjiieten is er alleen maar toegenomen.
Sjiitische Houthi-rebellen hebben in Jemen vorige maand president Abd-Rabbu Mansour Hadi verdreven. Troepen van Hadi, gesteund door een coalitie van Arabische landen, proberen op hun beurt de rebellen aan te pakken.
En zo werd Obama opnieuw tegen zijn zin een oorlog ingezogen, nu de Verenigde Staten op de achtergrond participeren met onder meer inlichtingen en wapenleveranties aan Saudi-Arabië, dat bombardementen uitvoert op Houthi-stellingen. Net als indertijd in Libië is het einddoel van de strijd volkomen onduidelijk.
‘Jemen is altijd een rommeltje geweest, maar Obama hoopte lang dat het stabiel genoeg zou blijven om vandaaruit zijn drone-campagne uit te voeren. Dat is de centrale pijler onder zijn strijd tegen het terrorisme. Die kun je nu wel afschrijven,’ zegt oud-CIA’er Gerecht.
‘Het bewijst dat de regering-Obama onvoldoende oog heeft voor regionale politieke ontwikkelingen en daardoor nu met de brokken zit.’
Na wekenlang aarzelen, besloot de regering-Obama eind maart dit jaar in te gaan op het dringende verzoek van de Iraakse regering om luchtaanvallen uit te voeren op IS-stellingen nabij Tikrit.
Maar het kwaad was al geschied. Door niet zelf direct de leiding te nemen in Irak, creëerde Amerika een machtsvacuüm. Iran, IS en zelfs Turkije probeerden daar in te duiken, met als gevolg dat de toch al ingewikkelde situatie nog complexer werd.
Obama noemde het raamwerk dat moet leiden tot een nucleair akkoord met Iran een ‘once-in-a-lifetime opportunity’, een kans die zich maar eens in een leven voordoet. De afspraken moeten Teheran ervan weerhouden kernwapens te maken. In ruil daarvoor worden economische sancties tegen Iran opgeheven.
Maar, menen scherpslijpers, het akkoord met Iran laat vooral zien dat Obama in het ene conflict je vriend is en in het andere je tegenstander.
Want waar de Amerikanen en Iraniërs op 2 april dicht bij een definitief akkoord zijn gekomen en bij Tikrit tegen dezelfde vijand vechten, staan ze in Jemen tegenover elkaar: Amerika steunt de strijd tegen de Houthi’s, die militaire steun krijgen van Iran. Ook in Syrië hebben Amerika en Iran tegengestelde belangen.
Tegelijkertijd zorgt de toenadering tussen Iran en de Verenigde Staten voor scheve ogen en wantrouwen in Saudi-Arabië en Israël, eveneens strategische partners van de Verenigde Staten in het Midden-Oosten. De Israëlische premier Benjamin Netanyahu zegt te vrezen voor het voortbestaan van zijn land. Maar bedreigingen door Iran zal hij niet toestaan, beloofde Obama. ‘Als iemand solt met Israël, dan zullen de Verenigde Staten er staan.’
Michael Barone van het American Enterprise Institute plaatst vraagtekens bij de geloofwaardigheid van zulke toezeggingen:
‘Geloven de Chinezen Obama’s verklaring dat hij claims van buurlanden op betwiste eilanden in de Oost- en de Zuid-Chinese zee zal verdedigen? Gelooft Vladimir Poetin dat Obama maatregelen zal nemen op grond van artikel 5 van het NAVO-verdrag als Russische troepen de Baltische staten binnenvallen? Ik hoop dat het antwoord tweemaal “ja” is, maar ik vrees voor het andere antwoord.’
Elsevier nummer 16, 18 april 2015