Gejuich in de lerarenkamer na het bericht van JFK’s dood

Rik Kuethe was in Washington toen Martin Luther King er zijn beroemde speech hield. Van een Amerikaanse vriendin hoort hij, maanden later, hoe in het zuiden van de Verenigde Staten wordt gereageerd op het bericht van John F. Kennedy’s dood.

22 november 1963 in Birmingham, Alabama

De zomer van 1963 viel zonder meer fraai te noemen. Met mijn zusje Sandra (20) was ik (21), aan boord van de ms De Waterman van de Holland Amerika Lijn, voor het eerst op weg naar Amerika. Onder onze medepassagiers waren heel wat  Amerikaanse studenten, die net een jaar studie in Europa achter de rug hadden.

Met mijn licht ontvlambare hart viel ik al spoedig op een zekere Sharon O’Connell, een zwartharige en blauwoogige schoonheid die na een jaar Parijs haar studie aan de universiteit van New Hampshire weer ging opvatten.

Al spoedig kropen Sharon en ik onder het dekzeil van een reddingsboot en lagen we op het harde witte hout de transatlantische betrekkingen te verbeteren. Gitaarmuziek van Andres Segovia klonk over het dek en Sandra schreef geduldig briefkaarten naar huis, die ze in Hoboken pas zou posten.

Life is but a dream

Sharon nodigde ons uit om na onze randonnée door Amerika bij haar ouders in Bethesda, een voorstad van Washington, te komen logeren. De laatste week van augustus meldden wij ons op dat adres. Het piepkleine huis kon ons nauwelijks herbergen.

Sandra kon boven bij Sharon slapen, ik mocht niet verder komen dan de tweepersoonsbank in de zitkamer, waarop ik me ongemakkelijk en nogal alleen neervleide. De volgende ochtend bleek Sharons achtjarige broertje met lipstick de woorden ‘LIFE IS BUT A DREAM’ op het blinde oog van het televisietoestel te hebben geschreven.

Ik was verbaasd en bezorgd over deze treurige levensfilosofie van de kleine Timothy. Later hoorde ik dat dit de titel van een liedje was, maar toch.

Sharon vroeg bij het ontbijt of wij zin hadden om de volgende dag mee te lopen in de Mars op Washington, die werd gehouden om de strijd voor de burgerrechten van de Amerikaanse neger (zoals hij toen nog heette) te ondersteunen. Dat lieten wij ons geen twee  keer zeggen. Sharon en ik streken vooreerst neer langs de boorden van de Potomac, die nauwelijks zachter waren dan de banken van de reddingssloep. En Sandra bracht een bezoek aan de Vermeers in de National Gallery.

Whiskey en honing

De volgende dag, 28 augustus, bewogen wij ons traag voort door wat wel  een vloeibare massa chocola leek. Het was een mars waarin een kwart miljoen zwarten en 25.000 blanke supporters van de goede zaak meeliepen.

Wij nestelden ons op de rand van de spiegelvijvers, waar Abraham Lincoln in marmer op ons neerkeek. Voor ons zaten drie zwarte zusjes uit Philadelphia van rond de tien jaar oud, met pijpenkrullen en roze strikken in het haar.

Alsof ze doordrongen waren van het plechtige karakter van de bijeenkomst, gedroegen zij zich die hele lange dag voorbeeldig. Mahalia Jackson zong van God die de kleine stukjes baby in Zijn hand houdt. Na haar volgde een lange rij sprekers, onder wie een student die tot dit jaar in het Congres heeft gezeten.

De apotheose kwam met het oratorische vuurwerk van dominee Martin Luther King. Met een stem van whiskey en honing, riep King een parade van vergezichten op. Zo droomde hij dat op een dag zwarte en blanke kinderen samen aan één tafel zouden zitten en niet langer zouden worden beoordeed naar de  kleur van hun huid, maar naar de inhoud van hun karakter.

Gejuich

President John Kennedy ontving King en de zijnen die avond in het Witte Huis. Hij had graag meegelopen, zo verzekerde hij hun. Dat was een tamelijk late bekerring, want tot aan die zomer was Kennedy’s hart nooit erg naar zijn zwarte onderdanen uitgegaan.

Enkele dagen later kozen Sandra en ik weer het ruime sop op De Waterman. Sandra met een verstuikte voet en ik met een gebroken hart.

In haar eerste brief naar Leiden schreef Sharon dat zij werkte als inval-lerares Frans in Birmingham, Alabama. Het zuidelijke Birmingham, waar eerder die zomer zwarte demonstranten waren afgetuigd.

Na de moord op Kennedy, op 22 november 1963, bleef haar brief wat langer uit dan gewoonlijk. Maar op 1 december was zij er dan toch. ‘Ik kan nog steeds geen woord op papier krijgen. Het was zo gruwelijk. Toen de jobstijding uit Dallas kwam, ging er hier een gejuich op in de leraarskamer.’