De escalatie van een oorlog gaat stapsgewijs, ook die tegen de terroristen van Islamitische Staat.
‘Het kalifaat moet worden verslagen,’ zei de Britse premier David Cameron maandag in Birmingham. Zijn toon was zelfbewust. Bloed, zweet en tranen. De strijd tegen Islamitische Staat (IS) kent geen snelle successen. De oorlog zal een hele generatie duren.
Cameron is geen oorlogshitser. Hij stond in 2003 gereserveerd tegenover de Amerikaans-Britse aanval op de Iraakse dictator Saddam Hussein. Maar nu kent hij geen aarzeling. Cameron wil de militaire strijd tegen IS uitbreiden.
Vorig jaar september begonnen de luchtaanvallen op de islamitische terreurbeweging. IS leed zware verliezen, maar bleek taai. Het kalifaat controleert nog altijd een omvangrijk gebied: ongeveer het oppervlak van het Verenigd Koninkrijk.
Cameron wil de Royal Air Force niet alleen IS-stellingen in Irak laten bombarderen, maar ook in Syrië. Vorig jaar kreeg Cameron hiervoor in het Lagerhuis geen meerderheid.
Kwetsbaar
De oppositie en sommige Conservatieve parlementsleden wezen op het kwetsbare punt in Camerons redenering: hoe kon hij in 2013 het plan lanceren om het regime van Bashar al-Assad in Syrië weg te bombarderen en een jaartje later doodleuk voorstellen juist diens meest geharde tegenstanders – IS – met luchtaanvallen uit de weg te ruimen? Binnenkort komt de zaak opnieuw in stemming.
Wat betekent dit voor Nederland? Vorig jaar waren kabinet en een overgrote meerderheid van de Tweede Kamer het snel eens over de inzet van zes F-16’s. Bij gebrek aan een volkenrechtelijk mandaat mochten de toestellen uitsluitend optreden boven Irak. Niet boven Syrië.
Militaire specialisten waarschuwden dat de IS-strijders daarmee een vrijhaven werd vergund en dat er een soort waterbedeffect zou optreden: je drukt de koppensnellers weg uit het ene land, waardoor ze elders verschijnen.
Vorige maand erkende het kabinet dit fenomeen. Na het zomerreces zal het kabinet een nieuw volkenrechtelijk advies presenteren, waarin staat dat er geen VN-mandaat meer nodig is voor inzet van de Koninklijke Luchtmacht boven Syrië. De Verenigde Staten en Canada – een land waarmee Nederland graag optrekt – concludeerden al eerder dat IS geen tegenstander is die je half kunt aanpakken.
De escalatie van de oorlog gaat stapsgewijs. Eerst wordt het gebied waarin de geallieerde vliegtuigen opereren uitgebreid. De militaire ‘instructeurs’ krijgen geleidelijk steeds meer taken en volgen hun Iraakse leerlingen naar de slagvelden. Specialisten dringen in een latere fase door tot achter de frontlinies om met richtapparatuur de gevechtsvliegers te ondersteunen bij het uitvoeren van bombardementen.
Aanwakkeren
Boots on the ground zijn nog taboe. Het Westen houdt graag het comfortabele idee in stand dat deze oorlog per afstandsbediening verloopt: drones, gevechtsvliegtuigen op grote hoogte, adviseurs. Terwijl lokale hulptroepen als de Koerdische peshmerga’s vuile handen maken. Maar dit is onvoldoende om IS te verdelgen.
Het heeft allemaal te maken met de existentiële dreiging van IS. Cameron sprak in Birmingham over ‘het vergif in onze samenleving’. Hij rekende af met het fabeltje dat IS niks met de islam te maken had. Extremisme ontaardt in gewelddadig extremisme, zei hij. En: ‘Altijd weer zeggen dat er géén verband is tussen dit geweld en religie, dat werkt gewoon niet meer. IS-strijders roepen zichzelf uit tot de ware islamieten.’
Gevestigde moslimorganisaties in het Westen manen de politiek zich niet van hen te vervreemden, want juist dat zou extremisme aanwakkeren. Cameron draaide die redenering om: als islamitische jongeren zo makkelijk te beïnvloeden zijn, dan is het de plicht van islamitische organisaties om de trend naar extremisme te keren. ‘We hebben u nodig,’ zei Cameron. Dat klonk niet als een compliment; het was een weldoordacht commando.
Elsevier nummer 30, 25 juli 2015