Onderzoekers van de Verenigde Naties hebben in Syrië bewijs gevonden van vijf aanvallen met chemische wapens. In vier gevallen is het dodelijke zenuwgas sarin gebruikt.
Dat blijkt uit het rapport dat de VN-onderzoekscommissie onder leiding van de Zweed Ake Sellström donderdag heeft gepresenteerd aan secretaris-generaal Ban Ki-moon. Maandag overlegt de VN-veiligheidsraad over de bevindingen.
Nog vier aanvallen
VN-onderzoekers hadden eerder al geconcludeerd dat op 21 augustus bij een aanval op grote schaal sarin is ingezet in Damascus. Uit het nieuwe onderzoek blijkt dat chemische wapens eveneens zijn gebruikt in de buurt van rebellenstad Aleppo in maart, in de buitenwijk Jobar van Damascus in april, in de stad Saraqeb in het noordwesten van het land in april en in Ashrafiat Sahnaya (bij Damascus) in augustus, meldt persbureau Reuters.
In twee gevallen konden inspecteurs niet genoeg informatie vinden om een gifgasaanval aan te tonen.
Niet onderzocht wie erachter zit
De VN-inspecteurs hadden alleen als opdracht om te onderzoeken of er gifgas is gebruikt, niet wie de chemische wapens heeft ingezet. De regering en rebellengroepen wijzen elkaar aan als schuldige.
Volgens de commissie zijn zowel burgers als militairen slachtoffer geworden van de aanvallen, hoewel het niet altijd met honderd procent zekerheid is vast te stellen welke slachtoffers daadwerkelijk door gifgas zijn overleden.
Eén keer op grote schaal
De aanval op Ghouta van augustus was het enige geval waarbij chemische wapens op grote schaal zijn gebruikt. Die aanval doodde meer dan 1.400 burgers.
De Syrische president Bashar al-Assad heeft na de aanval op Ghouta toegezegd alle chemische wapens voor juli volgend jaar te vernietigen. Inmiddels zijn volgens chemische wapens-waakhond OPCW alle productiefaciliteiten voor chemische wapens onklaar gemaakt.