Pieter Waterdrinker mijmerde deze zomer, reizend door Europa, over de merkwaardige banden tussen Duitsland en Frankrijk. Ze vormen sinds jaar en dag het politieke en economische hart van de Europese Unie, maar verschillen in feite van elkaar als Venus en Mars.
Omdat ik in mijn vroegste jeugd in het familiehotelletje aan zee waar ik opgroeide vaak verkeerde tussen de Duitsers, en omdat ik tegenwoordig in Frankrijk woon, mag ik graag mijmeren over de banden tussen Frankrijk en Duitsland. Bestaat er een economisch-geopolitiek belangrijkere en tegelijk vreemdere verhouding in het oude Europa dan tussen deze twee landen?
‘In mijn diensttijd, tijdens de hoogtijdagen van de Koude Oorlog, was ik als soldaat een heel jaar in Beieren gelegerd,’ zegt mijn Franse buurman Marcel. ‘Eén keer in de week gingen we bier drinken in het dorp dichtbij, maar een Duitser hebben we er nooit gesproken.’
Op bezoek in Duitsland viel me onlangs opnieuw het volgende op: waar je op de Franse snelwegen heel af en toe nog een auto ziet met een Duits nummerbord, moet je op de Duitse Autobahn met een lantaarntje zoeken naar een wagen met een Frans kenteken.
Nederlanders zijn anywheres
We leven in een verenigd Europa, we nemen kennis van elkaars talen, culturen, culinaire gewoonten. Maar niet heus. Het tegenwoordige modieuze onderscheid tussen de somewheres (zij die hun leven vooral op één plek doorbrengen) en de anywheres (een elite die zich vrijelijk over de aardbol beweegt, zich overal thuis voelt) valt ook toe te passen op de diverse Europese volken.
In dat opzicht zijn Fransen en Duitsers hardnekkige somewheres en Nederlanders zondermeer anywheres: of je nu in Denemarken rijdt, in Zweden, in Slovenië, in het Poolse Zakopane, in de Baltische staten of – natuurlijk – in Duitsland, Frankrijk, Italië of Spanje: overal op het Europese asfalt heerst het Nederlandse nummerbord. Zelfs de Nederlandse somewheres zijn, als het op vakantie aankomt, veel meer dan andere EU-burgers anywheres.
Geschiedenis bepaalt vakantiebestemming
Maar de Duitsers en de Fransen gaan toch ook met vakantie? Zij reizen toch eveneens? Zeker, maar hun reisgedrag wordt bepaald door twee dingen: nationalisme en het spook van de voorbije oorlogen, de geschiedenis.
Zo zijn Duitsers verzot op Spanje, Italië, Oostenrijk, terwijl Fransen het op vakantie graag zoeken in de omringende Romaanstalige landen (al blijven ze natuurlijk het liefst in eigen land). Als ze al een verre reis maken, dan is het naar het bloedeigen Corsica of naar overzeese gebiedsdelen als Martinique of Guadeloupe, waar geen buitenlands, maar gewoon Frans gesproken wordt.
Kunnen we de stelling poneren dat de Duitsers zich grosso modo veiliger voelen in landen waar ten tijde van Hitler dictators aan de macht waren met wie ze betrekkingen hadden, zoals Franco in Spanje en Mussolini in Italië? En dat de Fransen, in weerwil van hun eigendunk dat ze de enige moderne civilisatie hebben voortgebracht op aarde, in feite provincialen zijn?
Nee, dat kan niet. Wie generaliseert, wordt in deze wakkere tijden meteen gelyncht. En toch denk ik stiekem dat er een diepe kern van waarheid in zit.
Europese nationale stereotypen zijn nog steeds relevant
Een zaalwacht van rond de zestig in een Beiers museum die ik sprak, meldde me dat hij één keer in zijn leven op de grens met Frankrijk was geweest, nabij Baden-Baden, maar het land voor geen prijs zou binnengaan. ‘Afgezien van hun rare knoflookvoedsel vertrouw ik die Fransen niet. Dat leerden mijn ouders me al.’
Lopen er Fransen rond het Holocaustmonument in Berlijn? Natuurlijk. Maar het zijn er niet veel. En vooral hoger opgeleiden. Niet de loodgieter, de kapster of de makelaar uit de Provence of de Dordogne. Zoals ik de talrijke malen dat ik er was in de Spiegelzaal in Versailles, waar Bismarck, nadat hij in 1871 de Fransen militair had verpletterd en als kanselier het Duitse keizerrijk uitriep, slechts heel zelden een Duitser zag. Om over de Franse massabegraafplaatsen van soldaten uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog maar te zwijgen.
Het huidige discours gaat over het slavernijverleden, over identiteit, over gender en racisme, maar zelden over Europese nationale stereotypen: atavismen, vervlogen gewaande typeringen uit de negentiende en twintigste eeuw die nog wel degelijk blijken te bestaan. En relevant zijn.
Frans-Duitse as zorgt voor stabiliteit maar oude vijandschap leeft nog
Nadat hun landen twee wereldoorlogen tegen elkaar hadden uitgevochten, tekenden bondskanselier Konrad Adenauer en president Charles de Gaulle zestig jaar geleden een vriendschapsverdrag. Sindsdien wordt de as Frankrijk-Duitsland gezien als de belangrijkste stabiliserende as in Europa. Toch verschillen de landen nog altijd van elkaar als Venus en Mars.
In wat lijkt op landenracisme zijn we vaak geneigd te denken dat historische pijn slechts een rol speelt voor ‘nieuwe’ Europese landen als Polen, Hongarije en Roemenië. Maar niet alleen onder het volk, ook in de hogere echelons van de macht in zowel Parijs als Berlijn sudderen nog immer oude stereotypen. Clichébeelden die levend worden gehouden door de eigen bevolking.
Dat Frankrijk het economisch steeds meer moet afleggen tegen Duitsland en dat Berlijn met de Zeitenwende, de radicale omwenteling op het gebied van defensie dankzij de Russische invasie in Oekraïne, militair weer van betekenis wordt, zit Parijs heimelijk niet lekker. Zoals het Berlijn heimelijk niet lekker zit dat Frankrijk sinds de Brexit de enige overgebleven atoommacht in de Europese Unie is – van belang als de Amerikanen het op een dag ondanks hun Atlantische beloften laten afweten.
Ondanks hun relatieve Alleingang vis-à-vis de oorlog in Oekraïne, de energiepolitiek en de aanpak van de massa-immigratie weten president Emmanuel Macron en bondkanselier Olaf Scholz de beschaving in hun onderlinge betrekkingen te handhaven. Maar her en der spelen de nationale stereotypen en de naweeën van de oude erfvijandschap weer op, zeker op de politieke rechterflanken in beide landen. Dat houdt een gevaar in voor de toekomst. En noopt tot waakzaamheid.