Elsevier-journalist Carla Joosten bespreekt regelmatig een eerste vrouw in een beroep of functie. Dit keer Judith Leyster (1609-1660), voor zover bekend de eerste vrouw die erkend werd als meester-schilder: ze mocht lid worden van het schildersgilde. Haar bekendste werk is een zelfportret dat in de National Gallery of Art in Washington hangt. Eind 2016 dook een ander, verloren gewaand zelfportret op uit 1653.
Zelfbewust, glimlachend en chic gekleed staat Judith Leyster op het zelfportret dat in 1633 haar toegangsbewijs werd voor het Haarlemse Sint Lucas-gilde. Tot dan was dit een gezelschap van uitsluitend mannen.
Met het schilderij (1632-1633), waarop ze een grote hoeveelheid penselen in haar linkerhand heeft, bewees Judith Leyster dat ze kon schilderen. Geen stillevens, waarop vrouwen zich in die tijd voornamelijk toelegden, maar ‘moderne figuren’, zoals dat toentertijd heette. Voor een vrouw was dat revolutionair.
Maar de ‘moderne figuren’ komen wel bekend voor: vrolijke drinkers, grijnzende muzikanten en lachende kinderen, zoals ook Frans Hals ze in die tijd schilderde. Tijdgenoten, geen bijbelse of mythologische figuren, zoals voorheen gebruikelijk was. Begrijpelijk: de kerk was na de Reformatie (begonnen in 1517) geen afnemer meer van schilderkunst. De opdrachten moesten van de overheid en de rijke burgerij komen en op die ‘markt’ in de alsmaar welvarender wordende Republiek stortte ook Judith Leyster zich.
Losse penseelstreek
Nieuw aan haar (portret)stijl was het isoleren van de figuren die ze schilderde. Achter hen heersen leegte en stilte, iets wat volgens kunsthistorici pas later gebruikelijker werd in de schilderkunst. Geroemd wordt Leyster om de wijze waarop ze schaduwen aanbracht, haar losse penseelstreek en de wijze waarop ze een lach kon uitbeelden. Dat kon lang niet elke schilder.
Soms lijken haar schilderijen een morele boodschap te bevatten. Zoals in het werk waarop een man geld aanbiedt aan een vrouw. De oudere man kijkt zelfverzekerd en geamuseerd, terwijl de jonge vrouw zich blijft concentreren op haar naaiwerkje, symbool voor kuisheid. Ze zwicht niet voor het oneerbare voorstel van de man.
Leyster signeerde haar werk met haar monogram, waarbij ze de J en L in elkaar vlocht, gevolgd door een dwarsstreep verbonden met een ster. Een speelse verwijzing naar haar achternaam en een bewijs van haar zelfbewustzijn.
Kloeck
Haar precieze geboortedatum is niet bekend, maar ze werd op 28 juli 1609 gedoopt in de Grote Kerk in Haarlem. Haar katholieke vader was vanuit Antwerpen naar de Noordelijke Nederlanden gevlucht. Hij liet zich bij de gereformeerde kerk in Haarlem inschrijven en huwde er in 1594. Het echtpaar zou negen kinderen krijgen, twee zonen en zeven dochters.
Vader Leyster gaf wever op als beroep, was actief op de huizenmarkt en opende een brouwerij aan de Bakenessergracht. Die ging na zes jaar failliet, waarop de familie naar Vreeland verhuisde. Met of zonder Judith, is niet bekend.
Met de kunsten hadden de Leysters geen banden. Des te bijzonder is het dat het een na jongste kind schilderes werd. En een ‘kloecke’ nog wel, zoals de Haarlemse dichter en tijdgenoot Samuel Ampzing haar al voor haar twintigste omschreef.
Kunsthandel
Judith Leyster was in 1631 getuige bij de doop van een van Frans Hals’ kinderen. Onzeker is of ze een leerling van hem was. Aangenomen wordt dat ze werd opgeleid in het atelier van Frans Pietersz. de Grebber. Leyster stond assertief in het leven. Ze opende haar eigen atelier en klaagde in 1635 bij de deken van het gilde nadat haar leerling Willem Woutersz. naar Hals was overgelopen.
Na haar huwelijk in 1636 met haar collega Jan Miense Molenaer heeft ze amper nog schilderijen onder haar eigen naam gemaakt, vermoedelijk omdat ze in het atelier van haar echtgenoot ging werken. Het zou kunnen dat ze niet in het vaarwater wilde komen van haar man, die intussen naam had verworven als portretschilder.
Ze hadden een kunsthandel en belegden in huizen. In Amsterdam woonde het gezin op verscheidene adressen. Ook kochten ze in 1648 een huis in Heemstede. Judith Leyster komt in documenten voor als boekhoudster en zaakwaarneemster. Er werden vijf kinderen geboren, van wie er drie jong overleden.
Christie’s
In totaal worden 48 schilderijen aan Judith Leyster toegeschreven. Sommige zijn onvindbaar en van enkele is onzeker of Leyster ze heeft gemaakt. Lange tijd was er maar één werk van na haar huwelijk bekend: de tulpenaquarel.
In 2009 dook nog een stilleven van haar op, gedateerd 1654. Het toont een Chinese vaas met bloemen die tot dan toe in het bezit was van een Belg. Het was vermoedelijk het ‘blompotje van Juff. Molenaer’ zoals dat in de boedelinventaris werd vermeld die in 1668 werd opgemaakt bij het overlijden van haar echtgenoot.
Op een in 2016 opgedoken zelfportret, dat in december dat jaar bij veilinghuis Christie’s in Londen voor een half miljoen euro werd geveild, is Leyster net als op haar eerdere zelfportret te zien als schilderes. Het schilderij stamt vermoedelijk uit 1653 en aangenomen wordt dat ze wilde tonen dat ze de schilderkunst nog niet was verleerd.
Zeven jaar later overleed ze na een ziekbed op haar 51ste en werd ze in Heemstede begraven. Hoe onbekend misschien ook, ze wordt gezien als de beroemdste onder de vrouwelijke schilders van de Gouden Eeuw. En voor zover bekend de enige vrouwelijke meester-schilder.