In het Huis Van Gijn in Dordrecht is mooi te zien hoe vernuftig onze voorouders met eenvoudige methoden hun huizen wapenden tegen kou, tocht en hitte.
Toen de gasprijs in 2022 plotseling enorm steeg, schrokken veel mensen zich een hoedje. Daarvoor was je misschien wel zuinig, maar dan eerder uit overtuiging dan uit noodzaak. Dus stond de verwarming rustig op 22 graden, droeg je thuis midden in de winter een T-shirtje en gingen mensen onbekommerd eens een half uurtje douchen. Dat doet bijna niemand meer. Het moet zuiniger, duurzamer, en het wemelt van de tips om te besparen op gas, licht en stookkosten.
Daarvoor hoef je niet op internet te zoeken: je kunt ook eens kijken hoe onze voorouders leefden, nog niet zo lang geleden. Voor hen was soberheid een manier van leven – dat had niet eens veel met noodzakelijke zuinigheid te maken. Wij vinden het al een heel offer om de centrale verwarming van 21 naar 18 graden te zetten: honderd jaar geleden was 15 graden heel normaal, in de slaapkamer zelfs 12 graden: de gasgestookte centrale verwarming in alle kamers van het huis dateert pas van 1965. Van te veel warmte werd je maar week, dat kon niet gezond zijn.
Op de hoogte blijven van de laatste verhalen, achtergronden en opinies van de redactie van EW?
Meld u dan nu aan voor onze nieuwsbrieven.
Koude winters waren er vroeger ook al (warme zomers ook overigens). De winter van 1890 duurde twee maanden, met een temperatuur van gemiddeld min 4 graden: het ijs werd bijna een meter dik. Hoe zorgden mensen er in die tijd voor dat ze het warm hadden in de winter? Daar kunnen wij nog wat van leren. En ook van de manier waarop ze hun huis in de zomer koel hielden. In de zomer van 1911 was het wekenlang meer dan 25 graden, waarvan sommige dagen meer dan 30 graden, een echte hittegolf. Iedereen steunde en pufte, mensen sprongen in de gracht om verkoeling te zoeken. Maar ja, van airconditioning had niemand nog gehoord. Dus hoe hielden ze het binnen een beetje koel?
Representatief voor de manier van leven van de gegoede burgerij
In het Huis Van Gijn aan de schilderachtige Nieuwe Haven in Dordrecht, heeft conservator Wyke Sybesma (39) zich grondig verdiept in precies dit onderwerp. En wat wij nu duurzaam noemen, een beetje alsof dat allemaal nieuwe ontdekkingen zijn, was rond 1900 heel gewoon. ‘Dat was toen de manier van leven,’ zegt Sybesma. ‘Die soberheid – sokken stoppen, kraagjes keren, je hele leven doen met één winterjas – is in heel weinig tijd totaal verdwenen uit ons collectieve geheugen. Het zit niet meer in ons dagelijks systeem sinds de welvaart in de jaren zestig en zeventig zo’n enorme vlucht nam. Dat heeft voor een groot verlies aan kennis en vaardigheden gezorgd.’
Het Huis Van Gijn, waar het kinderloze bankiersechtpaar Simon en Cornelia van Gijn woonde van 1864 tot 1922, is representatief voor de manier van leven van de gegoede burgerij in een provinciestad in die tijd. ‘De Van Gijns waren niet puissant rijk, maar zeker welgesteld,’ zegt Sybesma. En ze zijn representatief voor de manier van leven van de gegoede burgerij van hun tijd.
‘Ik heb me verdiept in de manier van leven hier: hoe woonden de dienstbodes? Hoe werd er gegeten? Hoe kleedde men zich? En hoe hield je het huis koel of juist warm?’ zegt Sybesma, die kunstgeschiedenis studeerde in Leiden, met als specialisatie kunstnijverheid en wooncultuur. Onlangs gaf ze een lezing over dit onderwerp voor de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Ze las talloze huishoudboekjes uit die tijd, maar voor sommige gewoontes kon ze geen bron vinden. ‘Dat was destijds kennelijk zo overduidelijk, dat je dat niet opschreef.’
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Hoe minder bomen en groen in de stad, hoe warmer het wordt
Vaak stonden er leibomen voor het huis, die langs een scherm van latten groeiden. Dat zorgde voor schaduw en verkoeling. Hoe minder bomen en groen in de stad, hoe warmer het wordt: dat kan wel 8 graden schelen. Dat wisten mensen honderd jaar geleden allang. Als het echt warm werd, werd er een emmer water in de gang gezet. Dat doet Sybesma thuis ook en het werkt echt.
De gevel was vaak witgepleisterd en aan de buitenkant van de ramen zaten luiken. Die gingen dicht bij hitte: dan werd het wel donker binnen, maar het bleef koel. In dit huis bestaat de raambekleding uit diverse lagen, zowel aan de buitenkant van het huis als binnen. Aan de buitenkant van de ramen zaten vaak de zogenoemde zonneblinden of buitenjaloezieën, die lijken op de moderne luxaflex: textiel met latjes, die je naar beneden kon laten zakken. ‘Een soort stores,’ zegt Sybesma. Dan kwam het glas van het raam, dan weer een soort rolgordijn, het binnenluik, vitrage en het gordijn, gevoerd voor extra warmte. Wij kennen al die lagen niet meer: zeker de luiken zie je niet bij een modern huis. ‘Maar iedereen had vroeger zonwering.’
Om de tocht te weren, en in oude huizen tocht het behoorlijk, was er van alles voorhanden. Sybesma somt op: ‘Vilten lapjes langs de kieren van het raam, dekens die je met haakjes kon vastmaken, tochtstrippen net zoals wij die hebben, tochthondjes die je tegen de kieren kon leggen. Ik vond in een huishoudboekje het advies om wilgentakken vast te draaien en er mos tussen te leggen, dat moest dan voor het raam en zag er ook nog gezellig uit. Dat zie ik ons niet zo snel doen.’
Voor deuren binnenshuis hingen vaak tochtwerende gordijnen: portières. Die deuren liet je niet openstaan, dat zou tochten. De deurdranger zorgde ervoor dat die dichtvielen. Bewoners van echt grote huizen wisselden van kamer met het jaargetijde: van de wintersalon naar de zomersalon. Naar de koele kamer op het noorden voor de zomer, en ’s winters naar een kamer die makkelijk te verwarmen was. Soms werden de meubels mee verplaatst, soms ging de andere kamer een paar maanden op slot.
Wij zetten nu een regenton in de tuin, en supermoderne huizen gebruiken ‘grijs’ water voor de wc en de tuin. De Van Gijns hadden, zoals veel meer mensen toen, ondergrondse waterkelders waarin het regenwater werd opgevangen: dat was schoner dan wat er uit de gracht kwam. Dat regenwater werd gebruikt als drinkwater, water uit de gracht of waterput was voor het huishouden.
Favoriete plek, zoals nog steeds in veel huizen? De keuken, al ging je daar niet naartoe als je heel netjes was. Maar zeker in de winter was het daar altijd warm. Behalve de stenen vloer. ‘Als je daar uren op staat, zoals het personeel deed,’ zegt Sybesma, ‘dan krijg je het steenkoud. Vandaar dat er al eeuwenlang vlondertjes van hout op de vloer werden gelegd, vaak onder de keukentafel. ‘Soldertjes’ heetten die ook wel, je ziet ze op veel afbeeldingen. Ook op de schilderijen van Vermeer komen ze terug.’
Honderd jaar geleden waren de kamers veel kleiner
Wij wonen graag in een grote lege ruimte, zonder drempels of deuren, met een kale houten vloer of een gietvloer. Honderd jaar geleden waren de kamers veel kleiner, dus sneller warm, en lagen overal kleden op de grond. Stoelen en banken waren met stof bekleed: veel warmer dan modernere stoelen met een metalen frame en leer. Grote kamers waren en suite: die konden door middel van schuifdeuren worden verkleind.
Haarden en kachels werden niet steeds overal gestookt, maar alleen waar het nodig was. ‘En zeker niet op de kamers van het personeel. Maar die kregen dan wel extra dekens.’ Haarden hadden vaak een metalen ombouw, die voor extra warmte zorgde.
De slaapkamers waren berekend op kou: een bed was geen matras op pootjes, maar je lag heerlijk beschut in een soort bak. Met een kruik, bedsokken, een slaapmuts en een bedjasje als het echt koud werd. ‘En die zakjes met kersenpitten die je kunt verwarmen? Hadden onze voorouders ook al,’ zegt Sybesma. ‘Ze gebruikten daar ook zand voor, dat geeft de warmte langzaam af.’ En natuurlijk hingen er gordijnen rond het hemelbed: die hielden de kou wel tegen.
Sober, zuinig, spaarzaam: begrippen waar latere generaties dan die van het echtpaar Van Gijn een beetje laatdunkend over doen. Dat is jammer, want het zijn gewoon andere woorden voor duurzaamheid.