Ondanks een opmerkelijke geschiedenis en bijzonder interieur is Kinloch Castle op het Schotse eiland Rùm verworden tot spookkasteel. JW Drukker vertelt de historie van het laat-Victoriaanse kasteel – inmiddels een ruïne, te koop voor 1 pond.
Jaren geleden zocht ik tijdens een zeiltocht voor de Schotse kust een veilig heenkomen vanwege ondoordringbaar dikke mist en een aangekondigde storm. Aldus belandde ik in de baai van Rùm, het grootste eiland van de Binnen-Hebriden.
De meeste van de ongeveer vijfhonderd Hebriden zijn onbewoond. Op de honderd waar wel mensen wonen, bestaat de bebouwing steevast uit wat schamele huisjes van lokale boeren en vissers. Toen de mist optrok en de kust zichtbaar werd, meende ik dan ook van doen te hebben met een fata morgana – ofschoon zeldzaam in Schotland. Aan de rand van de baai verrees een immens kasteel.
Daar moest ik meer van weten, dus zodra het weer het toeliet, ging ik aan wal en klopte aan bij de toegangspoort. Die werd geopend door een jongedame die vanwege heur punkkapsel niet oogde als de kasteelvrouwe, maar evenmin als lid van het huispersoneel. Dat klopte, want ze bleek werkzaam te zijn voor NatureScot, de Schotse overheidsinstantie voor natuurbescherming, die, naar ze vertelde, het eiland en het kasteel in eigendom heeft. Of we het ook van binnen wilden bekijken? Dat lieten we ons geen tweede keer zeggen. De rondleiding was verpletterend.
Bewoners leken raadselachtig in het niets opgelost
Door de barokke opstapeling van laat-Victoriaanse stijlen waande je je in het decor van een Dracula-film uit de jaren zestig. Dat gevoel werd versterkt doordat het kasteel, hoewel volstrekt verlaten, via subtiele interieurdetails de indruk wekte nog steeds te worden bewoond. Maar de bewoners leken zojuist op raadselachtige wijze in het niets opgelost.
Naast de herenstoel in de grote salon lag een opengevouwen krant: The Times van 8 juli 1932, de dag waarop de crisis na de beurskrach van 1929 haar dieptepunt bereikte. Op de damesstoel lag een onafgemaakt borduurwerkje, met op het tafeltje ernaast een leeg kopje thee. Zo ging het maar door: opgemaakte bedden in de slaapkamer met een – klaar voor gebruik – zijden herenpyjama op de stoel ernaast. In de badkamer een stapel hagelwitte handdoeken rondom een in mahoniehout gevatte badkuip, aan de hoofdzijde voorzien van een rechtop geplaatste roodkoperen dubbelganger. De buitenkant daarvan bleek bij opening van het afdekpaneel te bestaan uit een darmstelsel van koperen buizen waarop een tyrannosaurus rex trots zou zijn geweest, elk verbonden met een bovenmaatse badkamerkraan. Waar had dat in godsnaam voor gediend?
Onze gids legde uit dat je, vies en vuil teruggekeerd van de jacht, dankzij dit sanitair binnen een oogwenk weer zo fris en schoon was als een pas gewassen baby. Elke kraan bediende namelijk een zodanig gepositioneerd miniatuur-waterkanon dat iedere denkbare lichaamsopening apart gegeseld kon worden met een naar keuze ijskoude of gloeiendhete waterstraal of – voor de slappelingen – iets daartussenin.
Verschillende bizarre interieurobjecten
Kinloch Castle is volgepropt met bizarre interieurobjecten. Onder de monumentale trap in de salon is het ‘Orchestrion’ verstopt: bastaard van een draaiorgel en een tot gigantische proporties opgeblazen speeldoos, dat middels een stokoud, vonken sproeiend elektromotortje, onder hels gegrom, gebonk, gepiep en gefluit, niettemin onder meer de Radetzkymars herkenbaar ten gehore kan brengen. Draai je je om, dan schrik je je te pletter van een bijna drie meter hoge bronzen adelaar van Japanse makelij, die doende is een aap op te peuzelen.
Je schrikt opnieuw als blijkt dat er toch nog andere levende wezens in het kasteel zijn: in de damessalon zijn drie collega’s van onze gids bezig om met engelengeduld de tot op de draad versleten zijden voering van de fluwelen gordijnen te herstellen. Van hen vernemen we dat het eiland wordt bevolkt door een tiental vrijwilligers van NatureScot, die per toerbeurt jaarlijks een paar maanden in de voormalige bediendenwoningen verblijven, in een wanhopige poging om het verlaten kasteel voor verder verval te behoeden.
Edelherten en muggen maken potentiële hotelgasten het leven zuur
Bij het hartelijke afscheid worden we gewaarschuwd: als we de rest van het eiland willen verkennen, is het raadzaam om een scherpgepunte stok mee te nemen en een overdosis anti-insectenspray. Beide blijken geen overbodige luxe. De honderden op Rùm levende edelherten weten precies hoe ze je picknickmand moeten plunderen, want ze slaan feilloos toe als je tevergeefs probeert om je, als een idioot om je heen slaand, de naar schatting triljarden bloeddorstige muggen van het lijf te houden. Opeens wordt begrijpelijk dat alle pogingen van NatureScot om het kasteel als hotel nieuw leven in te blazen tot op heden mislukten: de schaarse gasten die voor langere tijd geboekt hadden, sloegen meestal na een dag of wat op de vlucht.
Niettemin, als je bereid bent verkleed als imker en gewapend met een honkbalknuppel – puntige stokken imponeren de edelherten nauwelijks – het eiland te doorkruisen, val je van de ene verbazing in de andere. Ten zuiden van het kasteel vind je restanten van wat vermoedelijk twee met glas overdekte gigantische waterbekkens zijn geweest, alsmede overblijfselen van enorme plantenkassen en als geheimzinnig hoogtepunt: in the middle of nowhere een miniatuurtempeltje in Dorische stijl, zij het verstoord door twee christelijke kruizen op de friezen.
Geschiedenis spookkasteel blijkt te draaien om Schotse familie Bullough
Na thuiskomst probeer ik te achterhalen wat de geschiedenis van het spookkasteel is. Die blijkt te draaien om de Schotse familie Bullough.
John Bullough (1837-1891) was, net als James Watt, ooit begonnen als eenvoudige instrumentmaker en had als zodanig enkele slimme verbeteringen van het mechanische weefgetouw op zijn naam staan. Daarom werd hij gevraagd als partner bij een fabriekje van machines voor de textielindustrie dat in 1851 gestart was met vier arbeiders. Toen Bullough vijf jaar later toetrad waren dat er 150 en daarna groeide Howard & Bullough’s pijlsnel uit tot de grootste fabrikant in zijn sector, met ruim 6.000 werknemers in een gebouw dat meer dan 20 hectare besloeg.
Aldus trad Bullough toe tot het selecte gezelschap van steenrijke Victoriaanse fabrikanten. Zijn zoon George bleek geen belangstelling voor het bedrijf van zijn vader te hebben, behoudens het riante inkomen dat het opleverde. Hij had het te druk met de jacht op groot wild, zeilwedstrijden op zee en het fokken van peperdure Engelse volbloeden.
Vader John had in 1888 het eiland Rùm gekocht voor 35.000 pond (in huidige prijzen een kleine 5 miljoen euro) om er jachtpartijen te organiseren, maar overleed drie jaar later. George erfde niet alleen de helft van het familievermogen, maar ook het eiland. In 1897 begon hij daar met de bouw van Kinloch Castle en, op de zuidwestpunt van het eiland, een mausoleum voor zijn vader. Beide werden in 1900 voltooid en toen bleek dat de bouw 250.000 pond had gekost, vandaag de dag een slordige 46 miljoen euro. Dat exorbitante bedrag werd veroorzaakt door verschillende factoren. In de eerste plaats moesten alle bouwmaterialen van de eerste baksteen tot de laatste spijker en voorts ook nog eens alle werklieden – zo’n driehonderd – per schip vanaf het vasteland worden aangevoerd. Hetzelfde gold uiteraard voor het complete interieur.
Ja, zelfs de toekomstige jachttrofeeën moesten geïmporteerd worden: van nature leefde er geen groot wild op Rùm, dus de edelherten waar het eiland nu van krioelt, werden gevangen op het vasteland en vervolgens hierheen gedeporteerd. Ze hadden het er zo naar hun zin, dat er niet tegenop te jagen viel: de talloze jachtpartijen uit het verleden verhinderden niet dat de populatie is uitgegroeid tot een plaag voor argeloze wandelaars en – sinds 1972 – een uniek studieobject voor de biologen van de universiteit van Edinburgh.
Geldverslindende exotische hobby’s van George
Boven op deze geldverslindende uitgaven kwam de financiering van Georges exotische hobby’s, en die waren ook niet mis. Niet alleen was Kinloch Castle de allereerste Schotse woonstee buiten Glasgow met volledige elektrische verlichting, ook alle andere huishoudelijke apparaten – waaronder een intern telefoonsysteem – draaiden op elektra, opgewekt door een buitenshuis geïnstalleerde generator, die op zijn beurt werd aangedreven door een stoommachine.
Die produceerde als bijvangst grote hoeveelheden heet water en dat kwam goed van pas voor Georges liefhebberijen. De tropische plantenkassen konden ermee worden verwarmd en dan bleef er nog genoeg over voor een gigantische palmenkas annex tuinhuis, waarin kolibries en andere tropische vogels rondfladderden rondom twee bassins met een nog ongebruikelijker functie: de ene was een verblijf voor tropische zeeschildpadden, het andere idem, maar dan voor alligators. Als je bedenkt dat George in de nabijheid van het kasteel ook nog eens een negenholes-golfbaan alsmede een tennis-, een squash- en een bowlingbaan had laten aanleggen, begrijp je twee dingen: gasten hoefden zich nimmer te vervelen en het personeel om al die spullen, alsmede de Bulloughs en hun gasten te onderhouden, was een veelvoud van het aantal kasteelbewoners zelf, te weten: zo’n honderd.
Hoewel George zich zijn hele leven nooit met het familiebedrijf bemoeid heeft, ontbrak het hem niet aan avontuurlijke daadkracht. Tussen 1892 en 1895 maakte hij, op een van de meest luxueuze schepen van die tijd, een reis om de wereld.
Die beviel kennelijk zo goed dat hij bij terugkeer prompt zijn bescheiden zeilkotter verruilde voor een 64 meter lang zeegaand jacht, de Rhouma, waarvoor hij 24.000 pond neertelde. Deze toch forse uitgave (omgerekend naar het huidige prijspeil zo’n 4,5 miljoen euro) en de exorbitante onderhoudskosten – het schip had een bemanning van meer dan veertig personen, waaronder een twaalfkoppig scheepsorkest – vormden niettemin geen beletsel om nauwelijks twee jaar later het jachthuis dat zijn vader op Rùm had laten bouwen, te slopen en te starten met de bouw van wat Kinloch Castle zou worden.
Hij was toen 27 jaar oud.
Eerste gasten van kasteel waren zwaar verminkte soldaten
De allereerste gasten in het kasteel waren niet degenen die je zou verwachten. Na een oproep van de Engelse koning voer George begin 1900 met zijn Rhouma naar Zuid-Afrika, waar het jacht diende als hospitaalschip voor Engelse militairen die gewond waren geraakt tijdens de Tweede Boerenoorlog (1899-1902). Nadat er meer dan honderdvijftig ter plaatse waren verpleegd, keerde Bullough terug met aan boord twintig zwaar verminkte soldaten. Zij revalideerden na aankomst in zijn spiksplinternieuwe kasteel.
Na vertrek van de laatste revalidatiepatiënt werd het tijd om zijn rol als nieuwbakken kasteelheer in te vullen en net als zijn zeereizen verliep dat af en toe nogal stormachtig.
Tot Georges uitgebreide vrienden-, maar vooral vriendinnenkring, want hij was een notoire rokkenjager, behoorde de beeldschone Monique Lilly Ducarel de la Pasture (1869-1967), telg uit een Franse adellijke familie die tijdens het Schrikbewind volgend op de Franse Revolutie naar Nieuw-Zeeland was gevlucht en later, totaal verarmd, in Engeland was beland. Ook Monique stond bekend om haar onbekommerd promiscue seksleven, met als gevolg dat haar huwelijk, op twintigjarige leeftijd gesloten met de tien jaar oudere en schatrijke bierbrouwer Charles Edward Charrington, al na drie jaar uitdraaide op een scheiding.
In de juridische afhandeling dreigde de Prince of Wales, die net als koning Edward VII de troon bestegen had, te worden genoemd als haar minnaar, maar om een gigantisch royaltyschandaal te voorkomen bleek George Bullough bereid om in het openbaar als stand-in te functioneren. Dat kwam niet ongeloofwaardig over omdat George en Monique al eerder een meer dan vriendschappelijke relatie hadden onderhouden, iets wat niet onopgemerkt was gebleven in het mondaine roddelcircuit.
George geridderd voor zijn daden en zijn openbare minnaarsrol
Als gevolg van haar scheiding op 15 mei 1903 werd over Monique in societykringen gefluisterd: ‘She lost her name’, een toen gangbare omschrijving voor een ‘gevallen vrouw’. Niettemin krabbelde ze verrassend snel weer overeind, want een maand na haar scheiding trad ze op Kinloch Castle in het huwelijk met George, tijdens een ceremonie en een daarop volgend feest waar kosten noch moeite voor waren gespaard. De bruidegom was inmiddels door koning Edward geridderd, officieel voor zijn inzet met de Rhouma als hospitaalschip in Zuid-Afrika, maar wellicht nog meer, volgens de roddelpers, voor zijn openbare minnaarsrol bij Moniques echtscheiding, waardoor hij Edward, toen nog de Prince of Wales, buiten de affaire had gehouden.
Daarna volgde de bloeitijd van Kinloch Castle: talloze jachtpartijen en feesten met een kennelijk uitbundig karakter, getuige de door naaldhakken veroorzaakte beschadigingen op de klep van de Steinway-vleugel in de grote salon. Niettemin werd het kasteel ook in die jaren slechts zo’n drie maanden per jaar bewoond door – inmiddels – Lady Monica en Sir George, namelijk alleen in het jachtseizoen. In de overige maanden werd Rùm uitsluitend bevolkt door het honderdtal mensen dat het huis- en grondpersoneel vormde.
Uit allerlei details blijkt dat de Bulloughs er alles aan deden om te suggereren dat zij – quod non – deel uitmaakten van de oude Engelse landadel. Het komt tot uiting in de twee levensgrote portretten die zij omstreeks 1913 van zichzelf lieten vervaardigen en die centraal in de grote salon werden opgehangen.
Sir Georges statusonzekerheid kwam vaak tot uiting
Subtieler wellicht: George kreeg wegens een grote schenking aan een liefdadige overheidsinstantie de niet-erfelijke titel van Baronet, waarna hij de naam van zijn eiland officieel liet wijzigen. Het stond sinds mensenheugenis bekend onder de Gaelic naam ‘Rùm’, nu werd het opeens ‘Rhum’, aangezien de eigenaar, de spot van echt adellijke personen vrezend, niet door het leven wilde gaan als ‘Heer van Rum’.
Het duidelijkst kwam Bulloughs statusonzekerheid tot uiting na een incident tijdens een van de beroemde feesten. Een gast had tijdens het diner opgemerkt dat het mausoleum dat George voor zijn vader had laten bouwen treffende gelijkenis vertoonde met het openbare herentoilet in het Londense Waterloo Station. Dit onhoffelijke heerschap werd te verstaan gegeven dat zijn aanwezigheid verder niet meer op prijs werd gesteld, maar Sir George was niettemin dusdanig in zijn wiek geschoten dat hij het gebouwtje met dynamiet liet opblazen en verving door een nieuw mausoleum: het Dorische tempeltje met de twee kruizen op de friezen dat nog steeds op het eiland staat.
Deze periode van extravagante feesten en partijen duurde niet langer dan een jaar of tien. De eerste domper op de feestvreugde werd veroorzaakt door de Eerste Wereldoorlog.
Vanwege de onveiligheid op zee werden de regelmatige tochten met de Rhouma naar Lady Monica’s favoriete bestemming Madeira gestaakt. Ook het exorbitante jaarinkomen uit het familiebedrijf kreeg een knauw, doordat het in 1914 verstrikt raakte in een langdurig loonconflict met zijn werknemers. De productie stortte in en een groot deel van de arbeiders werd rücksichtslos op straat gezet. De burgemeester van de vestigingsplaats Accrington reageerde op de sociale onrust door een bataljon soldaten te rekruteren uit de werklozen, waardoor een langdurig tekort aan arbeidskrachten in de fabriek ontstond.
Diepe economische recessie was voorbode voor definitieve einde
De tweede klap kwam tijdens de diepe en langdurige economische depressie, begin jaren dertig, toen de belangrijkste exportmarkt van Howard & Bulloughs – de VS – opdroogde. Die neergang was de voorbode van het definitieve einde. Het kwam in 1939 toen George Bullough tijdens een golftoernooi in Frankrijk onverwacht overleed aan een hartaanval. Het personeel op Kinloch Castle werd tot een minimum teruggebracht en Lady Monica verbleef, ongetwijfeld om nostalgische redenen, nog slechts eens per jaar een dag of wat op Rùm. Daardoor kwam de tijd in het kasteel als het ware acuut tot stilstand.
In 1957 verkocht zij het eiland met het kasteel, maar zonder het mausoleum voor 23.000 pond aan de Nature Conservancy, een Engelse overheidsinstantie vergelijkbaar met onze Vereniging Natuurmonumenten, die het eigendom overdroeg aan Scottish Natural Heritage, thans NatureScot geheten, bij haar oprichting in 1992.
Daarna ging het versneld bergafwaarts. Aangezien zelfs een minimale uitvoering van het achterstallige onderhoud zo’n 1 à 2 miljoen per jaar kostte, dreigde het spookkasteel zijn eigenaar financieel in de afgrond te storten. Verschillende pogingen om het inmiddels tot museum verklaarde Kinloch Castle als hotel te exploiteren mislukten en ook een good-will visit van prins Charles en zijn vrouw Camilla in 2006, waarin hij Kinloch uitriep tot zijn favoriete kasteel in Schotland, bracht geen soelaas.
Afshin Ellian: Kroning Charles was een magnifieke christelijke gebeurtenis
Zijn daarop volgende poging om tijdens een bijeenkomst van steenrijke filantropen 12 miljoen bijeen te brengen voor de broodnodige restauratie, faalde. De vrijwilligersorganisatie KCFA (Kinloch Castle Friends Association) probeerde inmiddels uit alle macht het kasteel voor het allerergste verval te behoeden, maar slaagde daar niet in wegens gebrek aan financiële middelen. Het aanbod van de KCFA uit 2019 om het gebouw voor niets over te nemen en er een B&B voor 51 personen te starten werd, niet onbegrijpelijk, als onrealistisch door NatureScot van de hand gewezen.
Kinloch Castle werd in het voorjaar van 2022 te koop gezet voor 1 pond
Teneinde raad zette NatureScot in het voorjaar van 2022 Kinloch Castle te koop voor 1 pond, met de verplichting om het te restaureren, waarmee ruw geschat 10 à 20 miljoen pond gemoeid zou zijn. Er meldden zich verschillende puissant rijke gegadigden, maar die haakten stuk voor stuk af toen ze zich realiseerden waartoe ze zich zouden verplichten.
Allen… behalve één: Jeremy Hosking, een privé-investeerder die als conservatief politicus bekendheid verwierf toen hij zich een onbuigzame voorstander betoonde van een no-deal-Brexit. Hosking had grootse plannen met Kinloch Castle. Hij wilde het omtoveren tot een exclusief – en uiteraard peperduur – resort-hotel.
Hosking had al ervaring opgedaan en succes geoogst met een soortgelijk project: in 2010 had hij voor een appel en een ei Gravetye Manor in Sussex gekocht, een landhuis met een gigantische tuin, dat sinds de jaren vijftig zonder succes als hotel geëxploiteerd was en aldus in surséance van betaling was terechtgekomen. Niettemin bloeide het verrassend snel op na de rigoureuze reorganisatie die Hosking doorvoerde. Maar het allerbelangrijkst was natuurlijk dat hij, met een vermogen van zo’n 400 miljoen pond (ruim 450 miljoen euro), moeiteloos de 10 à 20 miljoen op tafel kon leggen die op korte termijn nodig was om Kinloch Castle van de ondergang te redden.
Toch ging ook dit reddingsplan de mist in.
Eiland Rùm was inmiddels tot beschermd natuurgebied verklaard
De teloorgang van het kasteel als buitenverblijf van de Bulloughs en de op niets uitgedraaide pogingen om er een hotel van te maken hadden een onbedoeld neveneffect op Rùm. De natuur had zich er ongestoord kunnen ontwikkelen en het eiland was inmiddels tot beschermd natuurgebied verklaard.
Lorna Slater, de groen-linkse Schotse minister voor ‘Green Skills, Circular Economy and Biodiversity’ wilde dan ook alleen met Hosking in zee als de natuur op het eiland geen gevaar zou lopen door zijn plannen.
Bovendien stuitte het voornemen om van Kinloch Castle een exclusief resort-hotel te maken op weerstand van de bewoners van het eiland.
Dat waren de vrijwilligers van de KCFA, die het stervende kasteel inmiddels als hun pleegkind beschouwden. Hoskings plan met Kinloch Castle zou niet alleen uithuisplaatsing voor de pleegouders tot gevolg hebben, maar ook betekenen dat het hele eiland voor iedereen, behalve de gasten en het personeel van het geplande hotel, verboden terrein zou worden. Dat betekende een terugkeer naar situatie toen de Bulloughs het voor het zeggen hadden. Toen werden namelijk ongenode bezoekers onder bedreiging met een jachtgeweer gesommeerd het eiland terstond te verlaten.
Eindeloos getouwtrek tussen ondernemer Hosking en natuur- en bewonersorganisaties
Het gevolg was een eindeloos getouwtrek tussen Jeremy Hosking aan de ene en NatureScot en de KCFA, gesteund door minister Slater, aan de andere kant. Hosking kreeg schoon genoeg van de steeds veranderende en strengere voorwaarden die aan de overdracht werden gesteld, zodat hij zijn aanbod in het voorjaar van 2023 introk, onder felle verwijten in de pers naar Slater, die hij voor ‘anarchist’ uitmaakte. Hij weigerde, naar zijn zeggen, nog langer heen en weer geslingerd te worden tussen de KCFA en NatureScot en eindeloos door Slater aan het lijntje te worden gehouden.
De minister kreeg harde verwijten dat ze de deal met Hosking om zeep had geholpen, maar overleefde het politieke debat. Daarna had één en ander voor haar nog een ander politiek onaangenaam staartje. In mei 2023 bezocht ze Rùm om met de bewoners te bespreken wat het vervolgtraject moest zijn, na de intrekking van Hoskings aanbod. Voor haar reis van het vasteland naar het eiland (een tripje dat qua afstand te vergelijken is met de oversteek van Lauwersoog naar Schiermonnikoog) huurde ze een privécatamaran ad 1.200 pond (bijna 1.400 euro), in plaats van een retourticket te kopen voor de veerboot van nog geen 10 pond. Dat leidde opnieuw tot opgetrokken wenkbrauwen in het Schotse parlement.
Daarmee waren alle plannen weer terug bij af. Er werd in feite niets meer ondernomen om Kinloch Castle van de ondergang te redden.
Verval kasteel zette versneld voort
Het verval van het kasteel zette nu in versneld tempo door. Omdat hier en daar stukken plafond en af en toe een nokbalk onverwacht naar beneden kwamen, werd het kasteel afgesloten door het te omringen met manshoge hekken. Niettemin verdween daarna nog een aantal kostbare kunstwerken op raadselachtige wijze uit het interieur.
Inmiddels lijken alle partijen zich bij de onafwendbaar lijkende ondergang te hebben neergelegd. De kans dat zich nog een koper meldt die bereid is om 1 pond te betalen voor wat intussen een ruïne in statu nascendi is, lijkt nihil. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat over enkele jaren het enige nog intact zijnde bouwwerk op Rùm het mausoleum is, met daarin de lichamen van vader John Bullough, zoon George en Lady Monica.