Het laatste taboe van Nederland en andere slaapkamergeheimen

'ANP'

Kinderen hebben nu een eigen kamer. Waarom echtelieden niet, vraag ik me soms af. Ik zou er een lans voor willen breken: het lijkt me heerlijk om een bed alleen voor mezelf te hebben.

‘In het linker bed lag Zacharie, de oudste, een jongen van eenentwintig jaar, met zijn broer Jeanlin, die bijna elf was; in het rechter sliepen twee kleuters, Léonore en Henri, in elkaar armen, de eerste zes, de tweede vier jaar oud, terwijl Catherine het derde bed met haar zuster Alzire deelde (…) Op de overloop lagen de vader en de moeder in het vierde bed, met uit nood ertegenaan gezet de wieg van de jongste, Estelle, nauwelijks drie maanden oud.’

Hoe veelzeggend is het alleen al om te vernemen hoe een gezin slaapt. Maar daar ging het Émile Zola ook precies om in De mijn: de erbarmelijke levens- en werkomstandigheden van de mijnwerkers staan in deze eind negentiende-eeuwse, aangrijpende roman in schril contrast met de zelfgenoegzaamheid en de weelde van de bourgeoisie.

Krijgen we door de beschrijving van de verdeling van de schaarse slaapplaatsen direct een beeld van hoe het proletariaat leeft, Zola beschrijft helaas nergens waar en hoe de kapitalisten zich te rusten leggen maar het zal zeker een stuk comfortabeler zijn geweest.

Ongezond

Het was in Nederland niet veel beter. Rond 1900 woonden zeven op de tien Nederlanders in een woning met drie of minder vertrekken, inclusief keuken, vertelt mij een publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Terugblikken, een eeuw in statistieken.

Woningen waren overvol en dat was behalve lichamelijk ongezond omdat het de kans op besmettingen vergrootte, ook een immorele situatie. De ‘overvulling’ van woningen was een van de vele kwesties in het beschavingsdebat. Onwenselijk was het dat kinderen een grote kans hadden het liefdesleven van hun ouders mee te beleven en ook dat adolescente broers en zussen samen sliepen.

Daarom werd in 1901 de Woningwet ingevoerd, op grond waarvan kon worden ingegrepen als een woning ‘overbevolkt’ was, wat het geval was als een eenkamerwoning werd bewoond door vier personen, of een tweekamerwoning door zes mensen.

Voor de inrichting van de slaapkamer waren overigens aanvullende richtlijnen geformuleerd; immers daar lag incest het gevaarlijkst op de loer. Te allen tijde moest worden voorkomen dat jongvolwassenen van verschillend geslacht een slaapkamer deelden en ook moest worden vermeden dat een alleenstaande ouder met een (ouder) kind sliep.

Piepklein kamertje

Dankzij het formuleren van deze moreel ongewenste situaties zijn nieuwe woonstandaarden geformuleerd en is fors geïnvesteerd in het verbeteren van huizen. Het CBS weet dat er nauwelijks nog huizen zijn die uit twee vertrekken bestaan; 80 procent van de woningen telt vier vertrekken of meer.

Ik moet er niet meer aan denken te leven zoals wij in de jaren vijftig, zestig als gezin leefden, hoeveel ik ook van iedereen hield en hou, en hoe gezellig het vaak ook was. De acht kinderen, een vader, een moeder en een inwonende tante stonden acht vertrekken inclusief keuken ter beschikking, er was één badkamer, de tante had een piepklein eigen kamertje, de drie meisjes deelden een slaapkamer, en de jongens een andere.

In datzelfde huis woont sinds mijn ouders er weg zijn een gezin met twee kinderen, en dan is het woonoppervlak na een verbouwing ook nog eens ongeveer verdubbeld. Het illustreert de toegenomen behoefte aan privacy.

Kinderen hebben nu een eigen kamer. Waarom echtelieden niet, vraag ik me soms af. Ik zou er een lans voor willen breken: het lijkt me heerlijk om een bed alleen voor mezelf te hebben, ’s nacht te kunnen lezen, een film te kijken of naar muziek te luisteren zonder iemand te storen en niet te worden gewekt door het onrustige slaappatroon van de ander.

Gescheiden slapen

The Sunday Times publiceerde al jaren geleden een artikel met als kop ‘Sleeping apart; the key to a happy marriage’. Het zou de nachtrust bevorderen en het seksleven goed doen.

Een vriendin met wie ik erover sprak, noemde het gescheiden slapen zelfs het laatste taboe van Nederland; ook al doen we het met enige regelmaat, dan spreken we er niet over of wordt er nadrukkelijk bij vermeld dat het is omdat de ander vreselijk snurkt, tandenknarst of hardop droomt.

Haar Hongaarse moeder noemde een echtelijke slaapkamer kleinburgerlijk. ‘Het wordt afgedwongen,’ zei ze, ‘want wat een dame niet hoort te weten, is dat het elders kan, dat het met iemand anders kan, en dat het overdag kan.’

Elsevier nummer 17, 25 april 2015