De kerk was niet altijd preuts, blijkt uit de gezangen van drie componisten met de naam Praetorius.
De kerk heeft van oudsher een tweeslachtige verhouding met muziek: enerzijds stijgt zij ten hemel als de lofzang voor God die gelovigen verenigt, maar anderzijds zet haar sensualiteit aan tot zonde.
Toch was de kerk niet altijd preuts. Dat blijkt uit de gezangen van drie componisten met de naam Praetorius – Hieronymus, Jacob en Michael – die rond het begin van de zeventiende eeuw poëzie verklankten uit het ‘Hooglied’. Dit Bijbelboek vereert de lichamelijke liefde en wordt toegeschreven aan de wijze en viriele koning Salomo, de tempelbouwer die een harem bezat van zevenhonderd vrouwen en driehonderd bijvrouwen.
Hij schreef zinnen als: ‘Mijn bruid, je lippen druipen van honing, melk en honing proef ik onder je tong.’ Prachtige woorden die minstens zo mooi worden gezongen door het Balthasar-Neumann-Ensemble onder leiding van dirigent en alleskunner Pablo Heras-Casado.
Elsevier nummer 32, 8 augustus 2015