De Portugese grootmeester José Saramago, in 1998 bekroond met de Nobelprijs voor de Literatuur, verloor zijn twee jaar oudere broer Francisco in 1924. José was pas drie, maar zijn leven veranderde ingrijpend.
Het heeft er alle schijn van dat hij dit thema verwerkte in De man in duplo (2004), de surrealistische roman die nu is verfilmd door de Canadese regisseur Denis Villeneuve.
In de film wordt gespeeld met het dubbelgangersmotief. We zijn in Toronto en de uitgebluste leraar geschiedenis Adam en B-acteur Anthony weten niet van elkaars bestaan. Daar komt verandering in als de leraar een tip krijgt over een (fictieve) film op dvd: Where There’s a Will, There’s a Way – die zou hij eens moeten bekijken.
Zo ontdekt hij zijn spitting image Anthony, waarna hij door hem geobsedeerd raakt. Uiteindelijk treffen ze elkaar; zelfs hun littekens blijken identiek. Het zal niet als een verrassing komen dat beide personages worden gespeeld door dezelfde acteur: Jake Gyllenhaal (33).
Klassiek gegeven voor een thriller, dit. Wie was er eerder, Adam of Anthony? Met andere woorden: wie is de kloon? En hoe gaan ze dit oplossen, want voor afsplitsing is naar de wetten van het thrilleruniversum geen plek. Eén moet gaan.
Een aardig filosofisch gegeven, en ergens schemert daar dan toch die overleden broer van Saramago door. Het wemelt in deze film van vooruitwijzingen naar de dood, meer precies in de figuur van een reusachtige tarantula. Zware symboliek is Saramago nimmer vreemd geweest en de regisseur schrikt er niet voor terug om dit in de film te vertalen.
Toch zijn er een tikkeltje te veel veelbetekenend bedoelde stiltes, of juist te zwaar aangezette muziek die de kijker erop moet attenderen dat de spanningsboog andermaal een piek bereikt. En dat is tegen de vuistregel van Hitchcock: ook met het geluid uit moet een thriller angstaanjagend zijn. Het gaat eerst en vooral om de bewegende beelden.
Deze recensie stond 31 mei in weekblad Elsevier.