Naderen topsporters de limiet van wat fysiek haalbaar is? Over de moeilijke zoektocht naar het ultieme wereldrecord.
Op 6 juli was het 122 jaar geleden dat Don Lippincott de op dat moment snelste mens in de geschiedenis werd. Voor de Olympische Spelen van 1912, een maand na het zinken van de Titanic, stak de Amerikaan de oceaan over en won in Stockholm de 100 meter sprint in 10,6 seconden. Daarmee werd hij de eerste officiële wereldrecordhouder op die afstand.
Sinds die dag heeft de mens hemellichamen bereisd en atomen gesplitst. De wereld van toen en die van nu: niet te vergelijken. En het wereldrecord op de 100 meter? Dat staat sinds 2009 dankzij Usain Bolt op 9 seconden en 58 honderdsten. De Jamaicaan was 1 schamele seconde sneller dan Lippincott – een knip van de vingers.
Precies daarin schuilt de schoonheid van de atletiek, en van het hardlopen in het bijzonder. Wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen hebben relatief weinig invloed, de sport is onveranderd een gevecht van mens tegen mens tegen stopwatch. Vergeleken met andere sporten hebben sprinters de afgelopen honderd jaar verhoudingsgewijs weinig (zo’n 10 procent) van het wereldrecord afgeknabbeld.
Opmerkelijk is dan ook dat de verbetering op de marathons – toch ook rechttoe-rechtaan – veel groter is. De beste marathonmannen zijn zo’n 20 procent sneller dan een eeuw geleden, de vrouwen zelfs 40 procent.
Het bewijst dat de combinatie van sporters, data en records een onuitputtelijke bron van vermaak is. In de aanloop naar grote sporttoernooien buigen statistici en sportkenners zich over de vraag welke wereldrecords kunnen sneuvelen. Tijdens de Olympische Spelen van Parijs, die 26 juli beginnen, wordt in dat opzicht veel verwacht van Armand Duplantis (polsstokhoogspringen) en Kaylee McKeown (zwemmen).
Bijzondere sportprestaties – zoals die van de Georgische gewichtheffer Lasha Talakhadze, die 267 kilo boven zijn hoofd kan tillen – krijgen geregeld het epitheton ‘bovenmenselijk’. Bij de aanblik van dergelijke inspanningen klinkt dan ook vaak de vraag: hoeveel sneller, hoger of sterker is nog mogelijk? Naderen we het moment waarop alles uit de allerbeste lichamen is gehaald, en wereldrecords niet langer worden gebroken?
Waarom worden records gebroken?
De mens van honderd jaar geleden is dezelfde als de mens van nu; een eeuw is te kort voor grote veranderingen in het genenpakket. Wat is dan wel de reden dat prestaties steeds beter worden? ‘Meer kennis over voeding, over training en over coaching spelen een rol,’ somt Bert Otten (70) op.
De Groningse hoogleraar neuromechanica noemt als voorbeeld de indoorschaatsbanen en de klapschaats die voor forse sprongen in de records zorgden. Uiteraard speelt verbetering van aerodynamica in veel sporten een rol, van spoilers in de Formule 1 tot de haardracht van sprintsters. ‘Inmiddels weten we dat bij de sprint een knotje een vergelijkbaar gunstig effect heeft als een tijdrithelm. Het verschil met wapperende haren of dreadlocks kan op de 100 meter wel 8 of 9 centimeter zijn.’
Welke rol speelt het selectie-effect?
Hoe meer mensen aan sport doen, hoe groter de kans dat zich unieke talenten aandienen die records kunnen aanvallen. Op macroniveau is het feit dat wereldrecords telkens sneuvelen dan ook voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de gegroeide wereldbevolking (1,9 miljard in 1920, 8 miljard in 2020).
Het effect wordt versterkt doordat de afgelopen decennia een steeds groter deel van de wereldbevolking aan sporten toekomt, en dus ook kans maakt door te stoten naar de topsport. Vooral de vrouwensport zal in de nabije toekomst nog kunnen profiteren van die ontwikkeling. Zo is volgens Otten onder meer de extreme progressie van vrouwelijke marathonlopers te verklaren. ‘En het is bijvoorbeeld ook heel interessant om te zien wat er gebeurt als wielrennen populairder wordt in Afrika.’
De lichaamsbouw van West-Afrikanen leent zich goed voor korte krachtexplosies – de beste Amerikaanse en Caribische sprinters hebben hun wortels in die contreien. Ethiopiërs en Kenianen heersen daarentegen al decennia op de lange loopafstanden. Otten: ‘Maar het is wel de vraag of ze op de fiets evenveel profijt zouden hebben van die lange dunne lichamen.’
Hoeveel rek zit er nog in de mens?
Kijkend naar de benutting van het spierpotentieel, zou je zeggen: nog heel veel. Een normaal mens is in staat om ongeveer eenderde van zijn spierkracht te gebruiken, terwijl goedgetrainde sporters de helft van hun lichaamskracht kunnen aanspreken. ‘Het resterende deel gebruik je alleen in geval van nood,’ zegt Otten. ‘Bijvoorbeeld wanneer je het raam van een te water geraakte auto moet intrappen.’
Beschikbare spierkracht optimaal inzetten, daar gaat het om. En dat is deels een kwestie van coördinatie. De wereldrecordhouder bij het hoogspringen (Javier Sotomayor, sinds 1993) had uiteraard zijn lange lijf en zijn machtige benen. Maar alleen doordat de Cubaan op precies het juiste moment de juiste spieren spande, sprong hij over een lat die op 2,45 meter lag. ‘Een fractie eerder of later, en een sprong lijkt nergens op,’ zegt Otten.
Is de grens in zicht?
Dat geen mens ooit de 100 meter in 1 seconde zal lopen, behoeft geen twijfel – daar kan geen trainingsmethode of superstijve Nike-schoen iets aan veranderen. ‘Spieren hebben een maximale sterkte per vierkante millimeter,’ zegt Otten. Dus voor elke discipline komt er een moment waarop een wereldrecord voor eeuwig blijft staan, tenzij de spelregels worden aangepast.
Bij sommige sporten is de limiet van het fysiek mogelijke waarschijnlijk al in zicht. Bijvoorbeeld bij het hinkstapspringen, een atletiekonderdeel waarop het wereldrecord bij de mannen al sinds 1995 in handen is van de Brit Jonathan Edwards. Otten: ‘Bij toppers zit de landing bij de laatste stap voor de sprong inmiddels tegen de grens van wat botten aankunnen.’
Wat zeggen de statistieken?
Het is een geliefde bezigheid van rekenaars die affiniteit hebben met sport: het op basis van statistieken voorspellen van wereldrecords. Zet de historische prestaties in een grafiek, trek de curve door, en je weet hoe de beste tijden zich zullen ontwikkelen.
Statistiek kan interessant zijn, vindt Otten, maar dan alleen voor ‘overzichtelijke’ sporten zoals gewichtheffen. In veel andere sporten maakt de invloed van externe factoren voorspellingen nogal onrealistisch. Zo zijn er amper regels voor formaat en materiaal van een polsstok – die waren ooit van hout, bamboe en aluminium, terwijl sporters zich tegenwoordig met hoogwaardig carbon en glasvezel richting een hoogte van ruim 6 meter katapulteren.
Maar zelfs bij een overzichtelijke sport als hardlopen kunnen statistieken je het bos in sturen. Zo schatten Tilburgse econometristen in 2009 het ultieme wereldrecord op de 100 meter op 9,51 seconden. Aan die tijd kwam Usain Bolt dus al bijna: 9,58. ‘Volgens de curve had Usain Bolt zijn tijden pas over zestig jaar moeten lopen,’ zegt Otten. ‘Maar hij heeft een uniek lichaam, met zelfs voor zijn lengte bijzonder lange benen. Hij kwam uit de lucht vallen.’
Wat valt er te leren van paarden?
Ten eerste dat het menselijke prestatievermogen betrekkelijk is, zelfs dat van wielerkampioen Tadej Pogačar of hordenheldin Femke Bol. Jazeker, op jacht naar een toptijd kunnen sommigen heel diep gaan. Hardloopster Lieke Klaver vertrouwde EW vorig jaar toe dat ze na een 400-metertraining vaak zelfs een beetje in paniek raakt, omdat de door melkzuur veroorzaakte pijn in haar lichaam maar niet wegebt.
De meeste mensen gaan bij een melkzuurgehalte van 8 millimol per liter bloed al bijna van hun stokje, zegt Otten. ‘Zeer goed getrainde sporters kunnen wellicht de 12 millimol aan. Maar goede renpaarden halen makkelijk 30 millimol.’
Waarin paarden en windhonden verschillen van de mens, is dat ze door jarenlange fokprogramma’s hun genetische optimum eigenlijk al hebben bereikt. De records van paardenraces als de Kentucky Derby liggen al een poosje vast. En hoewel in China weleens is geprobeerd om zeer lange atleten samen kinderen te laten krijgen, in de hoop een topbasketballer te kweken, heerst op dergelijke praktijken bij menselijke sporters gelukkig nog een stevig taboe.