Alleen als de leefbaarheid is gewaarborgd, kan het platteland voortbestaan, schrijft Tweede Kamerlid Derk Jan Eppink (JA21). Want een dorp zonder dokter, zonder school en zonder openbaar vervoer, is een dood dorp.
De Tweede Kamer stemt jaarlijks over ongeveer vijfduizend moties, maar moties die met een Kamerbrede meerderheid worden aangenomen, zijn – in een intussen versplinterd parlement – zeldzaam. Het werd hoog tijd voor een Kamerbrede uitspraak over publieke basisvoorzieningen op het Nederlandse platteland. Die verschralen zienderogen en komen in onmiddellijk gevaar als door het stikstofbeleid mogelijk tienduizenden boerenbedrijven het veld moeten ruimen. De agrarische sector vormt de sociaal-economische ruggengraat voor grote delen van regionaal Nederland.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."
Abonnee worden?Dagelijks op de hoogte blijven van de laatste actualiteiten, achtergronden en commentaren van onze redactie? Bekijk ons aanbod en krijg onbeperkt toegang tot alle digitale artikelen en edities van EW.
Ik vroeg het kabinet daarom een onderzoek te doen naar het waarborgen van publieke diensten op het platteland – zoals artsenposten, scholen, postdiensten, zorginstellingen, politiebureaus, winkels, enzovoort – om het platteland leefbaar te houden. Het platteland is nog niet verloren, maar zonder sociale leefbaarheid zal het een stille dood sterven. En dat moeten en kunnen we voorkomen. Mijn motie werd Kamerbreed aangenomen.
1. De motie
35 925 XIV
Nr. 72
Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2022
MOTIE VAN HET LID EPPINK
Voorgesteld 2 december 2021, De Kamer, gehoord de beraadslaging,
overwegende dat publieke basisvoorzieningen zoals postdiensten, politiebureaus, scholen, medische diensten en ouderenzorginstellingen zich steeds meer verplaatsen van het platteland naar steden;
verzoekt de regering onderzoek te doen naar hoe het platteland leefbaar te houden door middel van het waarborgen van publieke basisvoorzieningen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Eppink
2. Hoe het platteland zichzelf ontdekte
Voor de meeste buitenlanders is Nederland voornamelijk de Randstad, binnen de vierhoek Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht. Dat is het economische hart en veel Nederlanders zien dat ook zo. Beneden de Moerdijk en ten oosten en noorden van Amersfoort ligt ‘de provincie’. Daar wonen ook mensen, maar die zijn minder van tel. Ze wonen en werken in de provincie, maken geen ophef en bezorgen ‘Den Haag’ weinig problemen. Ze doen wat Den Haag zegt, want Den Haag weet beter, zoals de Britten de beter wetende Man from Whitehall hebben. Wie het boek De zomer van 1823 leest, waarin Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp verslag doen van hun voettocht langs de periferie van Nederland, krijgt de indruk dat er in de tussentijd veel is veranderd, maar ten gronde eigenlijk niet zo veel.
De route van beide wandelaars is nog steeds ‘periferie’, in de ogen van de Randstad, en vooral van Randstedelijke bestuurders. Friesland heeft een soort ‘status aparte’ met een eigen taal. Groningen bleef, ook als gaskolonie, net zo arm als het was. Drenthe heeft de tijden van de veenkolonie amper overleefd, Overijssel ligt aan gene zijde van de IJssellinie, en de Achterhoek werd samengevat in de eerste lettergreep. Beneden de grote rivieren liggen twee provincies die cultureel enigszins verschillen, Noord-Brabant en Limburg. De inwoners worden gezien als Brabo’s en Limbo’s als waren het twee inheemse stammen. Voor Den Haag zijn het mentaal nog altijd Generaliteitslanden, het op de Spanjaarden veroverde Brabant en Limburg, met een Latijnse bestuurscultuur en veel ‘gefoefel’. Ze worden het best direct vanuit Den Haag, door ‘Holland’, bestuurd zoals vroeger het geval was.
Lees meer over de tocht van twee hooggeboren studenten door het koninkrijk: Inspectie van een jong land
Vanuit het perspectief van de regerende elite in de Randstad is de periferie heterogeen, en daarmee zwak. De wil van Den Haag blijft zo onaantastbaar en wordt gedienstig uitgevoerd in alle hoeken van het land, vooral het platteland. Zo ziet bestuurlijk Den Haag het.
Of dat nog lang zo blijft, is zeer de vraag. Het landbouwbeleid en vooral het stikstofbeleid van het kabinet-Rutte IV hebben het platteland opstandig gemaakt, een gemeenschappelijke noemer gegeven. Een gemeenschappelijk besef, een gevoel van eigenwaarde tegenover dreigende bestaansonzekerheid.
Als bestaanszekerheid van mensen in gevaar komt, bouwt maatschappelijk ongenoegen zich vanzelf op, en liggen electorale aardschokken in het verschiet. De diverse demonstraties van boeren zijn alleen het topje van de ijsberg. Het economisch en cultureel bestaan van het platteland is in gevaar, gewone burgers voelen zich miskend en genegeerd. Omgekeerde vlaggen zijn overal zichtbaar, ook in landelijke streken binnen de Randstad. Zelfs de Achterhoek tooide zich met een eigen vlag, tot voor kort nergens te zien. Het Nederlandse platteland ontwikkelt dus een eigen identiteit, in weerwil van Haags beleid.
Het gemeentelijk bestuur is net zo anoniem geworden
Ik herken dit proces, omdat ik zelf ben geboren in het Achterhoekse Steenderen dat nu deel is van de grotere gemeente Bronckhorst. Het dorpsleven was levendig met een grote boerenstand, feesten, meerdere feestzalen en verenigingen op tal van gebieden, van voetbal tot gymnastiek, muziek en een intensief kerkleven, zowel protestant als katholiek. Mijn moeder was bestuurslid van de gymnastiekvereniging, mijn vader van de muziekvereniging, en hij was ook gemeenteraadslid voor de PvdA, geïnspireerd door voormalig premier Willem Drees sr. Er waren in het dorp maar liefst drie lagere scholen: een katholieke, protestante en openbare. Ik zat op de School met de Bijbel. Bij het voetbaltoernooi tussen scholen deden ook de scholen uit de dorpen Toldijk (protestant) en Baak (katholiek) mee.
De gemeente maakte een belangrijke stap van alleen landbouw naar agrarische industrie. Er was al een kaasfabriek – die in de volksmond ‘botterfabriek’ bleef heten – maar met de komst van het hoofdkantoor van de frietfabrikant AVIKO in 1970 kwam de omslag. De ondernemende aardappelboeren kwamen uit de gemeente Hummelo & Keppel, vooral een bosrijk gebied, en zochten een productieterrein, voor de aanvoer en bewerking van aardappelen. Mijn vader was daar erg voor, want dat bracht werk, investeringen, nieuwe woningen, welvaart en voorzieningen, zoals een zwembad. Zelf heb ik nog leren zwemmen in een zijtak van de IJssel, en heb bijgevolg geen zwemdiploma.
Laden…
Al vanaf €15 per maand leest u onbeperkt alle edities en artikelen van EW. Bekijk onze abonnementen.
Bent u al abonnee en hebt u al een account? log dan hier in
U bent momenteel niet ingelogd of u hebt geen geldig abonnement.
Wilt u onbeperkt alle artikelen en edities van EW blijven lezen?
Wilt u opnieuw inloggen