Nederland heeft veel te danken aan de heroïsche Leidse standvastigheid

De zelfopoffering van burgemeester Pieter van der Werf, door Mattheus Ignatius van Bree. Collectie Lakenhal

Leidens Ontzet, op 3 oktober 450 jaar geleden, vormt een ijkpunt in de Tachtigjarige Oorlog. Hoe wisten de Leidenaren de Spaanse furie te trotseren? En ligt hun heldenmoed inderdaad aan de basis van de Nederlandse onafhankelijkheid?

Van de verschrikkelijke taferelen die zich 450 jaar geleden afspeelden binnen de Leidse stadsmuren, kan de hedendaagse Nederlander zich amper een voorstelling maken. Beschrijvingen zijn er genoeg, maar doen bijna surrealistisch aan. Toch een poging.

Wanneer de herfst van het jaar 1574 zich aandient, is Leiden al maanden afgesloten van de buitenwereld. De Spaanse bezetter heeft een hermetische omsingeling aangelegd rond de stad die weigert zich neer te leggen bij de religieuze onvrijheid waaraan de Spaanse Koning de Nederlanden wil onderwerpen. In opdracht van de Hertog van Alva stelt bevelhebber Francisco de Valdéz zich ten doel de Leidse bevolking dan maar uit te hongeren.

Graan komt de stad al maanden niet meer binnen, honger grijpt om zich heen. De bevolking raakt ontmoedigd en verdeeld. Een steeds groter deel van de 18.000 Leidenaren is bereid zich over te geven aan de Spaanse troepen die zich, 5.000 man sterk, rond de stad hebben verschanst. Nu en dan glipt een wanhopige Leidenaar door de barricades naar buiten. Deze ‘verraders’ zijn door de eeuwen heen in het lokale taalgebruik verankerd geraakt, al is ‘Leidse glibber’ tegenwoordig eerder een geuzennaam dan een scheldwoord.

1574: voedsel was er nauwelijks en de pest waarde rond

Tot overmaat van ramp waart er in de nazomer van 1574 ook nog een pestepidemie door de opeengepakte bevolking. Voedsel is er nauwelijks meer. Burgers eten gras, schrijft René van Stipriaan in zijn biografie De Zwijger, deftige dames eten zelfs hun schoothondjes.

Willem van Oranje weet dat Leiden, na Amsterdam de belangrijkste stad van Holland, niet mag vallen. De edelman beweegt de Staten van Holland ertoe het gebied tussen Rotterdam en Katwijk in zijn geheel onder water te zetten, zodat zijn geuzenleger in een vloot platbodems koers zetten in de richting van de Spanjaard. Duizenden hectares vruchtbare landbouwgrond zullen worden geofferd om Leiden – en daarmee Holland – te redden.

In aanwezigheid van Willem van Oranje zelf en een jonge Johan van Oldenbarnevelt worden bij Schiedam en Gouda de dijken doorgestoken. Dan begint het grote wachten. Zal het water Leiden bereiken voordat de stad zou vallen?

Het water komt traag, heel traag. Leidenaren sterven bij honderden. En het is in die donkere dagen dat zich het meest legendarische moment uit de Leidse geschiedenis voltrekt.

‘Slaat de handen aan dit lichaam’

Op 15 september roept burgemeester Pieter Adriaenszoon van der Werf een spoedvergadering bijeen op het stadhuis. Buiten smeken uitgemergelde burgers om overgave, binnen probeert het stadsbestuur de hoofden koel te houden. De schutterij moet eraan te pas komen om de menigte op de Breestraat in bedwang te houden.

En dan treedt, zo gaat het verhaal, Van der Werf naar buiten. Tot de massa spreekt hij:

Eten heb ik niet, maar ik weet dat ik eens moet sterven. Als gij dan door mijn dood geholpen zijt, slaat de handen aan dit lichaam, snijdt het in stukken en deel het uit zo ver als mogelijk is.

Een in de loop der eeuwen gedramatiseerde anekdote? Misschien. Maar het zou best kunnen dat de heldhaftige woorden van de burgemeester echt hebben geklonken, vermoedt schrijver René van Stipriaan. De Nederlandse Opstand was precies de tijd van dit soort ‘intimiderende waarheden’.

Doorzettingsvermogen Leidenaren beloond

De Spaanse commandant Váldez ziet dat de Leidenaren op breken staan, en probeert het stadsbestuur met steeds gunstiger voorwaarden tot overgave te verleiden. Als antwoord laat bevelhebber Jan van der Does, nog zo’n icoon uit de Leidse kronieken, een sarcastische boodschap verzenden: ‘Fistula dulce canit volucrem dum decipit auceps.’  De vogelaar is zoet in ’t pijpen om het vogeltje te grijpen.

Het doorzettingsvermogen van de Leidenaren wordt ten slotte beloond. Op 29 september is daar dan de storm en het springtij die het water opstuwt. De polders lopen vol, de geuzen kunnen eindelijk uitvaren om de stad te ontzetten. Tot een treffen met de Spanjaarden komt het niet.

Leidens Ontzet
Liberty – pest en honger tijdens Leidens Beleg, foto door Erwin Olaf uit 2011. Collectie Lakenhal

Want zodra in de nacht van 2 op 3 oktober het water tegen de Leidse stadsmuur klotst, en de Koepoort al begint in te storten, beseffen de Spaanse troepen dat hun positie verloren is. De geuzen zijn op komst. In allerijl ontruimen Váldez en zijn mannen hun hoofdkwartier, verlaten hun kampen en slaan op de vlucht.

De eerste die dat doorheeft, is volgens de overlevering de jonge Leidenaar Cornelis Joppenszoon. Vanaf de stadsmuur ziet hij dat de Spaanse verdedigingswerken onbemand zijn. Op de haastig verlaten schans smeult nog een vuur waarop een pot met wortelen, uien, vlees en pastinaken pruttelt: hutspot.

Nog altijd gedenken Leidenaren met dat gerecht de memorabele nacht waarin Leiden zijn vrijheid terug had. In de ochtend van 3 oktober bereiken de geuzen in een ontzagwekkende vloot platbodems de stad. Ook de spijzen waarop zij de Leidenaren die dag trakteren, haring en wittebrood, zijn vaste elementen geworden van de viering van Leidens Ontzet.

Strategische betekenis Leidens Ontzet

Wat was nu precies de strategische betekenis van de Leidse standvastigheid, die zesduizend inwoners het leven had gekost?

Materieel was de schade aan Spaanse kant aanzienlijk. Ze hadden veel voedsel, wapens en kostbaarheden achter moeten laten. Een groot aantal Spaanse soldaten zwierf nu confuus en in wanorde door het natte en koude laagland. Hun opmars door Holland was gestuit. De mislukte belegering van Leiden was dan misschien niet een beslissend moment in de Tachtigjarige Oorlog, die immers nog lang zou voortduren, maar een moreel ijkpunt vormde de gebeurtenissen in de herfst van 1574 zeker.

Want nog belangrijker dan het materiële effect was de symbolische waarde van het ontzet van Leiden. Het was, na Alkmaar een jaar eerder, de tweede grote stad die de Spaanse furie wist te weerstaan. Was Leiden na de bittere strijd alsnog onder het gezag van Alva gekomen, dan had dat tot ver buiten Holland een demoraliserend effect gehad. Maar nu konden de opstandelingen naar alle andere steden de boodschap uitdragen dat volhouden loont. De Leidse heroïek werd via boeken en liederen gemythologiseerd: het goede kon het kwade weerstaan.

Willem van Oranje beloonde Leiden een jaar later door de stad een ‘bij voorbaat vermaarde instelling voor hoger onderwijs te gunnen – de universiteit die sinds 1575 aan het Rapenburg is gevestigd, is de oudste van Nederland. Ook bij De Zwijger was een last van de schouders gevallen. Hij was, zo tekende een anonieme tijdgenoot op, ‘sinds het ontzet van Leiden weer heel jong geworden.