Defensie belooft eigen industrie eerst, maar dat moet nog blijken

Foto: ANP

In hun Defensienota ‘Sterk, slim, samen’ beloven VVD-minister Ruben Brekelmans en BBB-staatssecretaris Gijs Tuinman de eigen defensie-industrie voorrang te geven. Wat komt daarvan terecht? PVV-minister Dirk Beljaarts en de Franse onderzeebotenbouwer Pierre-Éric Pommellet bezien het optimistisch. De stand van zaken op basis van de kleine lettertjes in de Defensienota.

PVV en BBB stonden niet te juichen toen het vorige kabinet voor 5,5 miljard een onderzeebotendeal met Frankrijk sloot. Met hulp van de Franse staat dook scheepsbouwer Naval in Cherbourg onder de prijs, veronderstelden zij. Damen Shipyards in Vlissingen en Gorinchem had het nakijken. Toch steunden beide partijen het contract, vooral omdat de Franse werf beloofde de Nederlandse industrie bij de productie te betrekken.

Op dinsdag 10 september tekenden bestuursvoorzitter Pierre-Éric Pommellet van de Naval Group en PVV-minister Dirk Beljaarts op het ministerie van Economische Zaken een contract, waarbij Naval zich verplicht voor een miljard euro orders te plaatsen bij Nederlandse bedrijven. Klinkt goed, maar is het genoeg?

Eigen industrie eerst

Het vorige kabinet bestelde de onderzeeboten in Frankrijk, vanuit het principe ‘het beste product voor de beste prijs’, het richtsnoer van toenmalig premier Mark Rutte. Het klonk heel slim en zakelijk, ook al had vooral het ministerie van Defensie aangedrongen op ‘eigen industrie eerst’.

Door de toenemende spanning in de wereld – de Oekraïne-oorlog begon eigenlijk al in 2014 – begreep elke militair ingewijde dat wapentuig schaarser zou worden en dat landen dus een eigen defensie-industrie moesten opbouwen. Uiteindelijk zouden ze beter uit zijn bij productie in eigen land: dan hoefden er in tijden van crisis niet voor veel geld in andere landen militair materieel en munitie te worden gekocht. Een eigen industrie is niet alleen gunstig voor de werkgelegenheid, technologie en dus welvaart, maar maakt een land ook minder kwetsbaar.

In de Defensienota 2024 van de nieuwe bewindslieden van Defensie, minister Ruben Brekelmans (VVD) en staatssecretaris Gijs Tuinman (BBB), wordt die draai gemaakt. De nota heet ‘Sterk, slim en samen’. Alle aandacht ging uit naar de beslissing om in Duitsland 46 Leopards aan te kopen en een optie te nemen op nog eens 6 van deze tanks, in de Verenigde Staten extra F-35’s aan te schaffen en in Nederland extra marinefregatten te kopen.

Oorlogseconomie in opbouw

Uit de kleine lettertjes van de Defensienota blijkt dat ook het beleid voor materieelaanschaf wordt omgegooid. Als je de eufemismen weglaat, staat het er echt: dit land schakelt over naar een oorlogseconomie.

Brekelmans en Tuinman schrijven: ‘Defensie wil een nieuwe mindset bevorderen binnen Defensie zelf, de bredere overheid, de Nederlandse industrie en de financiële sector, passend bij de huidige veiligheidssituatie. Hierbij worden strategische veiligheidsbelangen naast financieel-economische belangen gesteld, wordt uitgegaan van partnerschap in plaats van een klant-leverancier-relatie, en wordt flexibiliteit gezocht om in te spelen op kansen en dreigingen.’

Concreet betekent dat de oprichting van ‘een platform van Defensie en de industrie’ voor meer samenwerking. Ook universiteiten, kennisinstellingen, (regionale) overheden en innovatieve bedrijven worden ingeschakeld. Nederland moet voor zijn defensiemateriaal zo onafhankelijk mogelijk worden, dus niet meer zijn aangewezen op het buitenland. Dit vergt van Defensie ‘een actief industriebeleid’.

Kabinetten-Rutte waren passief

Impliciet geven Brekelmans en Tuinman de vorige kabinetten een trap na, want die formulering suggereert dat Rutte I, II, III en IV een ‘passief industriebeleid’ voerden en dus niet alleen de industrie tekortdeden, maar ook het land kwetsbaar maakten.

Defensie kiest voortaan voor een actieve koers: ‘De productie van munitie en materieel, ook in Nederland, moet worden versneld. Risicovolle strategische afhankelijkheden dienen te worden verminderd. Om opschaling van de Nederlandse defensie-industrie te realiseren, wordt gekeken naar innovatie en technologie waar Nederland een concurrerend voordeel heeft.’

Als Europese mededingingsregels een hinderpaal vormen, dan moeten die regels worden aangepast. Eigen defensie-industrie eerst. Brekelmans en Tuinman schrijven: ‘Defensie laat het mantra “beste product voor de beste prijs” los.’ Voortaan wordt gekeken of een wapenfabrikant snel kan leveren en waar de productie plaatsvindt. Liefst in Nederland, op zijn minst in Europa.

Daar kan D66-voorganger op Defensie Kajsa Ollongren het mee doen. Zij bestelde voor vele miljoenen wapens en munitie in Turkije en Tsjechië, omdat Oekraïne moest worden bevoorraad. Nederlandse leveranciers – met name de Oisterwijkse zakenman Gerard Zondervan en zijn bedrijf Artillerie Inrichtingen Armaments – vielen buiten de boot, omdat ze niet terstond konden leveren.

Productielijnen subsidiëren

Brekelmans en Tuinman willen de Nederlandse industrie helpen door de bouw van productielijnen te subsidiëren en alvast te betalen voor de producten die later uit de fabriek rollen. Dat is allemaal nodig, anders zijn de ‘kritieke capaciteiten’ van de krijgsmacht onvoldoende bevoorraad als er onverhoopt een oorlog uitbreekt. Bij het Pentagon in Washington zullen Brekelmans en Tuinman aankloppen voor licentieovereenkomsten, zodat Amerikaanse leveranciers hun ‘battle decisive’ munitie voortaan hier laten produceren.

Het klinkt angstwekkend ernstig, maar het zijn slechts voornemens. In de industrie hoor je vooral: ‘Eerst zien, dan geloven’. Bedrijven verheugen zich op een overheid die alvast geld (subsidie of leningen) beschikbaar stelt voor investeringen. Maar de praktijk van de afgelopen jaren was dat het Rijk – niet eens zozeer door toedoen van Defensie, veel meer dankzij het ministerie van Financiën – de militaire spullen niet vooraf, ook niet bij levering, maar helaas veel te laat betaalde. Vooral voor kleine, startende bedrijven was dat moordend.

Strikt parlementair toezicht

Zo’n veertig jaar geleden speelde de Walrus-affaire. De Koninklijke Marine had dringend vier nieuwe, zeer speciale onderzeeboten nodig. Deskundigen van de marine en van de Rotterdamse Droogdok Maatschappij (RDM) werkten eendrachtig samen. Telkens nieuwe ideeën, steeds betere ontwerpen en uiteindelijk een fikse kostenoverschrijding. Zo ontstond de ‘Walrusaffaire’, een politiek trauma dat beklijfde op het Binnenhof. Sindsdien geldt een zeer strikt parlementair toezicht op de aankoop van wapensystemen: het ‘Defensie Materieel Proces’.

Voor elk project van meer dan 50 miljoen euro wil de Kamer voortdurend een vinger aan de pols houden en uitentreuren debatteren aan de hand van een A-brief (wat voor wapensysteem is nodig?), een B-brief (welke wapens voorzien in deze behoefte en wat zijn de kosten?), een C-brief (nog eens extra kijken naar die wapens en de kosten) en een D-brief (welk wapensysteem wil Defensie uiteindelijk kopen?). Het lijkt allemaal verstandig en weloverwogen, maar het is ook oorlog voeren met de hand op de knip. Als de geallieerden dat in 1940-1945 hadden gedaan, was Nederland nooit bevrijd.

Sneller aanschaffen kan

Brekelmans en Tuinman gaan in de Defensienota niet zo ver dat ze ‘rücksichtslos’ wapentuig aanschaffen. Al zou dat natuurlijk wel kunnen. Toen in 2006 een 1.400 man sterke troepenmacht naar Afghanistan werd gestuurd en militairen de dood vonden doordat hun voertuigen zeer kwetsbaar bleken voor bermbommen, kondigde Defensie ‘Fast Track Procurement’ aan.

De aankoop van pantserwagens in eerst Zuid-Afrika en later Australië was een kwestie van weken. Die wagens konden dankzij een V-vormige bodemplaat de klap van een bermbom tamelijk goed opvangen. Dat heeft veel mensenlevens gescheeld, al kan natuurlijk niemand het bewijs cijfermatig hard maken in een extra brief aan het parlement.

Ook bij de hulp aan Oekraïne geldt het ijltempo-principe. De ambtenaren die op de internationale markt materieel en munitie inslaan, hebben financieel min of meer de vrije hand. Dat is nodig, want verliest Oekraïne van Rusland, dan zijn de kosten ook voor Nederland helemaal niet te overzien.

Ervaring met materieel Oekraïne

Je zou verwachten dat Brekelmans en Tuinman daarom voor de hele Nederlandse defensie-industrie alle risicomijdende, krenterige procedures overboord gooien. Dat doen ze niet. Wel schrijven ze: ‘Defensie doet ervaring op met versnelde aankoop van materieel voor Oekraïne. Hiermee kunnen verwervingsprocedures voor eigen materieel worden vereenvoudigd.’

Dus wie weet? Straks versturen ze de A-, B-, C- en D-brieven misschien in één keer naar het parlement.

Franse werf had nog net geluk

Nog even terug naar het ministerie van Economische Zaken en die ondertekening van dat contract voor participatie van de eigen industrie in de bouw van vier Franse onderzeeboten. Dankt de Franse werf Naval de miljardenorder nog aan het principe ‘beste product voor de beste prijs’ van het vorige kabinet, en zou het de Fransen onder het huidige kabinet níet zijn gelukt die order binnen te slepen?

Met al zijn Franse charme werpt Naval-topman Pommellet tegen dat de Nederlandse industrie fantastisch hoogwaardig is en dat het een genot is om tien zeer innovatieve bedrijven – waaronder Koninklijke IHC – bij de productie te betrekken.

Vervolgtraject verdubbelt omzet

In de defensie-industrie geldt de vuistregel dat elke leverancier zijn wapenplatform aanbiedt tegen een zeer scherpe prijs, omdat hij later kan binnenlopen met aanvullende opdrachten voor regulier onderhoud en voortdurende updates. Op termijn beslaan de vervolgorders net zo’n hoog bedrag als de aanschafprijs. De wapenfabrikant verdubbelt op die manier zijn omzet. Indien het nieuwe kabinet ‘actief industriebeleid’ voert, krijgt de eigen industrie dan voorrang in het vervolgtraject?

Pommellet glimlacht en bezweert dat Nederland zich daarover met zo’n hoogwaardige industrie géén zorgen hoeft te maken. En trouwens, geopolitiek gezien moet je Europees samenwerken.

Een zegen voor Economische Zaken

Hoe denkt PVV-minister Beljaarts van Economische Zaken hierover? De PVV-Kamerfractie aarzelde lang over de Franse onderzeebotenorder. Bekijkt ook de minister dergelijke zaken vanuit een nationale reflex? Beljaarts reageert op vragen van EW met een grote dosis optimisme: ‘De geopolitieke verhoudingen laten zien dat wij als land – en trouwens ook als Europa – zelfvoorzienend moeten zijn. Het geld dat vanuit Defensie vrijkomt, is natuurlijk fantastisch voor het bedrijfsleven. Dus dat doen we met liefde. Het is een zegen voor Economische Zaken.’

Impliceert dat extra orders voor de eigen industrie in het vervolgtraject van de nieuwe onderzeeboten, de zogenoemde Orkaklasse?

Beljaarts: ‘Met dit project komt technische kennis vrij. Dat is geen kennis waarmee wij over tien jaar zelf onderzeeboten kunnen bouwen. Maar het is wel kennis waarmee wij ons in de toekomst autonomer kunnen opstellen.’ Over die extra orders voor de nationale industrie kan hij dan weer niet al te expliciet zijn: ‘Over grootheden durf ik geen uitspraken te doen. Ik durf geen inschatting te maken met concrete bedragen. Maar de tien Nederlandse bedrijven die nu voor een miljard euro een rol spelen bij de bouw van de schepen, doen na de oplevering ook mee in de hele cyclus van onderhoud en updates. Het gaat niet om die ene miljard alleen, het gaat ook om het vervolg.’

De kortste samenvatting van ‘Sterk, slim en samen’ moet luiden: prachtige voornemens, maar pas bij de uitwerking weten bedrijven wat ze eraan overhouden.

Schrijf u in voor onze ochtendnieuwsbrief

Abonneer u op de gratis nieuwsbrief EW Ochtend en start de dag scherp met de belangrijkste artikelen over politiek, economie en buitenland.