Gepensioneerden tegen de Staat. Een verslag van de rechtszaak

Het Paleis van Justitie in Den Haag. Foto: ANP.

Vrijdag diende een opmerkelijke rechtszaak tegen de Staat, aangespannen door KBO-Brabant en Stichting Pensioenbehoud. De klagers vinden dat de Nederlandse Pensioenwet in strijd is met Europese pensioennormen. Vier vragen over deze zaak die – uniek voor een pensioenzaak – live werd uitgezonden.

1. Wie zijn de partijen in de zaak?

De zaak die op vrijdag 27 november 202o diende bij de rechtbank in Den Haag is aangespannen door de Stichting Pensioenbehoud en seniorenvereniging KBO-Brabant. Gepensioneerden vormen hun achterban, zo lichtten de advocaten van deze partijen tijdens de zitting toe: KBO heeft meer dan honderdduizend leden, de stichting heeft ongeveer veertienhonderd donateurs. KBO en Pensioenbehoud spannen zich al langer in voor de belangen van gepensioneerden. KBO schoof afgelopen maand aan bij hoorzittingen in de Tweede Kamer over het in juli van dit jaar gesloten Pensioenakkoord. De Staat is de tegenpartij in dit proces, want die heeft de wetgeving ingevoerd waartegen de twee seniorenpartijen ageren.

2.Wat willen de ouderenpartijen bereiken met deze zaak?

Pensioenbehoud en KBO-Brabant willen een verklaring voor recht dat de (Nederlandse) Pensioenwet in strijd is met hogere Europese pensioennormen. Als dat het geval is, dan is de Pensioenwet op een aantal punten niet van toepassing. Met die verklaring op zak kunnen gepensioneerden (en andere deelnemers) naar hun pensioenfonds stappen om kortingen ongedaan te maken en alsnog indexatie van uitkeringen te eisen.

De zaak van vandaag is dus een eerste stap. Gaat de rechtbank akkoord, dan kunnen deelnemers vervolgzaken beginnen tegen hun eigen pensioenfondsen. Heel specifiek: Europese wetgeving (IORP 2) regelt dat pensioenfondsen buffers moeten aanhouden, maar die zijn in de Pensioenwet (artikelen 131 en 132) ‘veel te prudent neergelegd’, aldus de advocaten van de twee seniorenclubs. Die verplichting uit de Pensioenwet om hoge buffers aan te houden, zorgt ervoor dat pensioenfondsen de uitkeringen niet kunnen indexeren. En volgens de klagers is dat ten onrechte.

Een vertegenwoordiger van KBO-Brabant kreeg van de rechter de gelegenheid om toe te lichten waarom KBO de procedure is begonnen: ‘Het is moeilijk uit te leggen aan onze leden dat al die jaren geen indexatie heeft plaatsgevonden, terwijl tezelfdertijd het vermogen van pensioenfondsen is verdubbeld. Een gemiddeld aanvullend pensioen komt uit op 700 euro per maand. Het achterwege blijven van indexatie heeft voor wel 20 procent lagere uitkeringen gezorgd. Dat is gemiddeld 140 euro te weinig per maand.’

3.Waarom is Nederlandse pensioenwetgeving in strijd met Europees recht?

Een van de advocaten van de seniorenclubs vatte het probleem als volgt samen: ‘Veel pensioenfondsen voeren pensioenregelingen uit die voorzien zijn van een verkeerd etiket.’

Zo’n 80 procent van alle pensioencontracten zijn middelloonregelingen – uitgevoerd door onder meer ambtenarenfonds ABP, Zorg en Welzijn, de metaalfondsen, en vele ondernemingspensioenfondsen. De werkgever zegt de werknemer een uitkering toe, waarvan de hoogte afhankelijk is van de arbeidsduur en het gemiddelde salaris tijdens de loopbaan.

Dit lijken uitkeringsregelingen, maar het zijn premieregelingen, zo vinden KBO en Pensioenbehoud. Bij een premieregeling hangt de uitkering af van het rendement op de beurs, en draagt de deelnemer al het risico. En dat is in feite ook zo bij de Nederlandse middelloonregeling. De risico’s van de pensioenregeling liggen namelijk geheel bij de deelnemer. En bijvoorbeeld niet bij de werkgever, of een herverzekeraar. Het pensioenfonds zelf loopt geen risico, want dat verhaalt tegenvallers op de deelnemers: door niet te indexeren, premies te verhogen, of zelfs door te korten.

Pensioenfondsen die middelloonregelingen uitvoeren, worden op grond van de Pensioenwet gezien als uitvoerders van uitkeringsregelingen, en moeten daardoor hoge buffers aanhouden. Maar het gaat in feite om premieregelingen, en daarvoor gelden die buffers niet. ‘De Nederlandse regering heeft daardoor de IORP verkeerd geïmplementeerd,’ zo luidt de belangrijkste klacht in het betoog.

De juristen van de Staat redeneerden tijdens de zitting de andere kant op. Een: Europese regels stellen de minimumeisen, dus mag Nederland aanvullende eisen stellen. Twee: je moet kijken naar wat op papier staat, en dat is bij een middelloonregeling een toegezegde uitkering. Om die uitkering te beschermen, moet het fonds een buffer aanhouden, mag het bij tegenvallers op de financiële markten niet indexeren, en moet het in het uiterste geval korten op de uitkeringen.

Dat de deelnemer daarvoor uiteindelijk opdraait, maakt een middelloonregeling nog geen premieregeling. ‘Het lijkt erop dat eisers hier een nieuw systeem willen bedenken, en het huidige systeem terzijde willen schuiven. Eisers draaien de zaak om,’ betoogde de advocaat van de Staat.

4.En hoe nu verder?

 Dat Pensioenbehoud en KBO-Brabant als overwinnaars uit de bus komen, staat allerminst vast. Zo zijn er formele hordes. Hebben de twee klagende partijen wel voldoende belang bij dit proces? En wat is dan dat concrete belang? Vervolgens moet de rechter nog worden overtuigd van de argumentatie van de advocaten van de klagers.

Maar uiteindelijk is de hamvraag: wat gebeurt er als de twee seniorenclubs wel winnen? Wat gebeurt er als hun achterban gaat klagen bij het pensioenfonds? Past het fonds met terugwerkende indexaties toe, dan moet het vele miljarden gaan uitkeren. Dan tekent alweer een nieuw proces zich af: dat van jongeren die hun eigendom zien uitgehold.

De rechtbank doet op 12 februari 2021 schriftelijk uitspraak.