Waarom CEO’s kritisch zijn over Nederlandse vestigingsklimaat

Greg Poux-Guillaume (AkzoNobel), Boudewijn Siemons (Haven Rotterdam) en Pieter Wolleswinkel (ForFarmers). Beeld: Sem van der Wal/ANP

In de EW Top 500 bedrijven is te merken dat Nederland en Europa kwakkelen. CEO’s waarschuwen in EW dat de sterke positie van Nederland op het spel staat.

De CEO van de Rotterdamse haven ontvangt zijn bezoek – hoe kan het ook anders – met opgestroopte mouwen. Maar hoe graag Boudewijn Siemons (60) ook aan de slag wil, de praktijk is dat veel investeringen van bedrijven in zijn haven maar niet van de grond komen. ‘Ik ben een optimist, maar er is echt wel wat aan de hand met ons investeringsklimaat.’ Hoge energieprijzen in Europa en Haagse en Brusselse regelzucht maken het bedrijven niet gemakkelijk.

De ervaringen van Siemons zijn tekenend voor veel bedrijven in de dertiende editie van de EW Top 500 bedrijven, waarin EW in samenwerking met databank Company.info de grootste bedrijven van Nederland rangschikt. Voor het derde jaar op rij is oliehandelaar Vitol, in 1966 in Rotterdam opgericht door Henk Viëtor en Jacques Detiger, verreweg het grootste bedrijf van het land.

De Nederlandse economie zit al twee jaar vrijwel op een nullijn: geen groei, geen krimp. Veel bedrijven in de EW Top 500 zijn weliswaar heel actief buiten de landsgrenzen (anders konden zij niet­ zo groot worden) maar zij kunnen zich niet onttrekken aan de malaise in de ­eigen achtertuin. Van de bedrijven waarvan cijfers over 2023 beschikbaar zijn, zag 43 procent de winst inzakken, 30 procent schrapte in het personeelsbestand.

EW maakte een rondgang langs CEO’s uit de Top 500 om te achterhalen hoe groot de problemen met het vestigingsklimaat zijn. En wat moet er gebeuren om dat te verbeteren?

‘Het lijkt hier Frankrijk wel. Dat is geen compliment’

Ja, Nederland heeft natuurlijk een uitstekende uitgangspositie, met een hoogopgeleide bevolking en uitstekende infrastructuur, zegt Greg Poux-Guillaume (54), de Fransman die twee jaar geleden topman werd van AkzoNobel (nummer 25 in de lijst). Maar dan komt de ‘maar’. ‘Tot mijn teleurstelling is de publieke opinie erg sceptisch over grote bedrijven. Toen ik twee jaar geleden naar Nederland kwam, zei ik tegen collega’s: het lijkt hier Frankrijk wel. Dat is geen compliment.’

Ook Pieter Wolleswinkel (47), CEO van diervoederproducent ForFarmers (nummer 62) heeft de invloed van het publieke debat de afgelopen jaren gevoeld. Nederlanders zijn boeren best goed gezind, zegt Wolleswinkel vanuit zijn twee verdiepingen hoge hoofdkantoor, gevestigd naast een gigantische varkensvoer­fabriek. ‘Maar de discussie over de toekomst van de landbouw heeft in Nederland duidelijker en intensiever plaatsgehad dan in andere landen.’ Boeren kampen mede daardoor met onduidelijk beleid en vastgelopen vergunningstrajecten. Investeren is in die omstandig­heden lastig.

De landbouw in Nederland heeft zeker toekomst, denkt Wolleswinkel, maar dan moet er wel snel politieke duidelijkheid komen, zodat alle partijen in de sector weten waarin zij moeten investeren, of waar ze op moeten inzetten.

De agrarische sector en het vorige kabinet-Rutte IV lagen op ramkoers, maar met het kabinet-Schoof, met daarin BBB, zijn de verhoudingen beter. Al zijn de grootste dossiers, rond stikstof en mest, nog altijd niet opgelost. ‘We komen uit een lastige periode, maar wat we positief vinden, is dat er meer en meer dialoog op gang komt. Ik ben ervan overtuigd dat je door samenwerking en uitwisseling van ideeën tot iets komt.’

Ook Boudewijn Siemons van de Rotterdamse haven (nummer 173) is positief over de vraag of er in Den Haag nu anders tegen het ­bedrijfsleven wordt aangekeken. Hij was onlangs in Houston, waar de hoofdkantoren zijn gevestigd van veel chemie­fabrieken in de Rotterdamse haven. ‘Zij zitten daar erg met de onbetrouwbare ­Nederlandse regelgeving. Een paar keer kwam daar de expatregeling ter sprake.’ Die werd vorig jaar ver­soberd en wordt nu toch deels hersteld. ‘Dat is ­natuurlijk één regeling, maar het zaadje van onzekerheid is wel geplant. Daarmee moeten we heel erg ­oppassen.’

CEO’s zijn blij dat het vestigingsklimaat prioriteit heeft

De CEO’s zijn allemaal blij dat het huidige kabinet het vestigingsklimaat weer prioriteit geeft. Diverse pijnlijke maatregelen van Rutte III en IV werden teruggedraaid. Toch zit er een grens aan wat politici kunnen doen.

Poux-Guillaume van AkzoNobel wijst erop dat de arbeidskosten in Nederland simpelweg hoger zijn dan in andere landen. Veertig procent van Akzo’s omzet komt van decoratieve verf, waarvan het onrendabel is om die elders in de wereld te maken en naar Europa te verschepen. ‘Ik moet dus in Europa produceren. Maar als je kijkt naar arbeidsproductiviteit en kosten, dan staat Nederland niet boven aan de Europese lijstjes. Onze medewerkers hier hebben zo’n 45 vakantiedagen per jaar. De arbeidskosten in Nederland zijn een groot probleem voor ons. Het maakt het echt, echt heel moeilijk om nog verf te maken in Nederland.’

Naast de hoge arbeidskosten spelen ook de hoge energiekosten Nederland parten. Sinds de Russische inval in Oekraïne en het wegvallen van de Russische gasstromen richting Europa, liggen de energieprijzen hier structureel hoger dan in de Verenigde Staten. Moet Nederland simpelweg accepteren dat dergelijke industrieën verdwijnen en inzetten op nieuwe sectoren? Dat is te simpel, zeggen Siemons en Poux-Guillaume.

Nederland moet energie-intensieve industrie niet opgeven

‘We moeten niet naïef zijn in dit soort dingen,’ zegt de Akzo-topman. ‘Als bedrijven hier niet meer investeren, ga je dat ook merken in het onderzoek en de ontwikkeling. Op termijn verzwak je jezelf. Het is verleidelijk om te denken: dit zijn niet de meest gekwalificeerde fabrieks­banen, laten we de intelligentsia van Europa worden. Het laatste land dat dat probeerde, was het Verenigd Koninkrijk tien jaar geleden, en dat heeft niet zo goed uitgepakt,’ zegt hij, verwijzend naar de Brexit en het idee om een ‘Singapore aan de Theems’ te worden.

Ook de energie-intensieve industrie moet Nederland niet te gemakkelijk ­opgeven, zegt Siemons. ‘Die industrie heeft het hier lastiger dan de gespecialiseerde industrie. Maar het is niet voor niets de basisindustrie: het staat aan de basis van een hele keten. Haal je een deel van het productieproces hier weg, dan maak je het cluster zwakker en ben je overgeleverd aan andere delen van de wereld.’

Het is bovendien geen verloren zaak, gelooft Siemons. ‘Er zijn heel veel landen die net als wij energie moeten importeren en een succesvolle industrie hebben. China houdt de prijzen kunstmatig laag, maar ook Japan en Zuid-Korea slagen erin hun industrie te houden.’ Volgens hem is het dan wel nodig dat alle andere randvoorwaarden – zoals stabiliteit in regels – wél op orde zijn. En ja, de samenleving moet er ook geld bij leggen, is zijn overtuiging. ‘Voor de strategische autonomie is het belangrijk dat we onze eigen broek ophouden als Europa. En dat gaat gewoon geld kosten. Dat zullen we ervoor over moeten hebben.’

Strategische autonomie

Dat argument van strategische autonomie geldt ook voor de landbouw, cru­ciaal om de bevolking van eten te voorzien. ‘Nog wel,’ antwoordt Wolleswinkel op de vraag of Europa op dit gebied nog strategisch autonoom is. ‘We waren als Nederland altijd trots dat we de tweede agro-exporteur ter wereld waren. Nu verzetten we de bakens naar het voeden van Noordwest-Europa.’ Dat betekent minder dieren en meer ruimte voor duurzaamheid, zegt Wolleswinkel.

En ja, dat heeft ook gevolgen voor de afzet van ForFarmers – minder dieren is minder diervoer. Vandaar dat hij de bakens aan het verzetten is. Meer inzetten op reststromen uit de voedselverwerkende industrie – ‘het varken is hét kringloopdier bij uitstek’ – en meer inzetten op advies. Bijvoorbeeld over hoe voeding de methaanuitstoot van koeien kan verminderen. Volgens Wolleswinkel is er zowel voor koeien- en varkens- als voor kippenboeren nog altijd ruimte om in Nederland te ondernemen, mits de politiek de sector in stapjes laat verduurzamen. ‘Een evolutie, geen revolutie.’

Ook al zou Nederland het de bedrijven op al die punten naar de zin maken, dan nog blijft Nederland onderdeel van de Europese Unie. Een unie die economisch zwaar in de problemen zit.

Europese Unie is een regelmachine

Akzo-topman Poux-Guillaume is fan van de EU, maar niet van de regelmachine die ze ook is: ‘Europe likes to ­regulate the hell out of everything’ – ­Europa is overgereguleerd. ‘Europa is nog nooit een regel tegengekomen die het niet leuk vond. Dat is een probleem. Het smoort de creativiteit van bedrijven.

‘Als al die Europese regels tot één ­Europese markt zouden leiden, zou dat fantastisch zijn,’ voegt hij toe. ‘Maar omdat lokale politici graag hun invloed willen tonen en met extra regels komen, moet ik alsnog voor het ene Europese land verf maken die ik niet kan verkopen in een ander land.’

Ook de andere CEO’s benadrukken het belang van een werkelijk gelijk Europees speelveld. ‘Als we een Nederlandse CO2-heffing gaan zetten boven op de Europese, vertrekken bedrijven uit Nederland,’ zegt Siemons. ‘Ik vind het heel goed dat in het Regeerakkoord staat dat er geen Nederlandse “koppen” meer komen boven op Europese regels.’

Top 500 bedrijven bulkt van de agrarische coöperaties

Ook Nederlandse boeren lopen het ­risico te worden weggeconcurreerd door boeren uit andere Europese landen, of uit andere continenten, als er niet één set ­regels is in Europa, zegt Wolleswinkel. ‘Kijk naar de legbatterijen, die hebben we in Nederland afgebroken, maar nu liggen er wel legbatterij-eieren uit Oekraïne in de schappen. Europa moet toewerken naar één standaard en die moet dan ook voor alle import gelden.’

Als Europa erin zou slagen om al die interne oneffenheden glad te strijken en te komen tot een echte interne markt, dan heeft Nederland daarbinnen een uitstekende uitgangspositie, zeggen Wolleswinkel en Siemons. ‘We hadden altijd al een efficiënte landbouw, maar ook op welzijns- en duurzaamheidsgebied kunnen we een voorloperspositie pakken,’ zegt de ForFarmers-topman.

In tegenstelling tot de Nederlandse ­industrie – die vrijwel geheel in buitenlandse handen is – zitten veel agrarische hoofdkantoren juist wél in Nederland. De EW Top 500 bulkt van de agrarische coöperaties, die relatief snel met elkaar kunnen schakelen.

En ook de Rotterdamse haven heeft nog altijd een goede uitgangspositie. ‘We hebben een unieke plek hier in Europa, met onze delta van rivieren die ons verbinden met het achterland,’ zegt Siemons. ‘We zijn de grootste haven buiten Oost-Azië. Hier staat nog altijd een van de grootste chemische complexen ter wereld, met een hoge mate van innovatie. Er is hier zoveel vermogen geïnvesteerd in fabrieken, dat valt echt niet van de ene op de andere dag om. Maar het is wel twee voor twaalf, dus we moeten nu wel in de versnelling komen om weer te investeren.’

Den Haag en Brussel moeten duidelijkheid verschaffen

Het is dus geen gegeven dat Nederlandse bedrijven nog jaren moeten doorkwakkelen. Maar de sleutel daarvoor ligt, zeker voor de energie-intensieve industrie en de landbouw, in Den Haag en Brussel. Komt er politieke duidelijkheid, komen er prikkels om te investeren in duurzamere productiemethodes? Zo niet, dan gaan bedrijven niet investeren en hebben zij ook weinig toekomst.

Maar uiteindelijk zijn het niet overheden, maar de bedrijven zelf die dan wel de kansen moeten grijpen die de vrije markt biedt. Wie de omzetten in de EW Top 500 bekijkt, ziet dat Nederlandse bedrijven hebben aangetoond die kansen ook te grijpen, als ze zich voordoen.