De snelweg A2 blijft een vitale as voor de economie, met de steden als trekkers. Dat blijkt uit het onderzoek Toplocaties van Elsevier en Bureau Louter. Het beginnend herstel na de recessie is aanleiding de kaart van Nederland opnieuw te tekenen.
De files zijn terug, de economie trekt aan! Dat zijn nog eens juichende berichten. Rijdend over de A2 valt van die files eigenlijk bar weinig te merken. Brede banen, tunnels en randwegen, hooguit even teuten bij Den Bosch, verder is het genieten van heerlijk ruim asfalt. Op naar de zaak, of naar de klant. Zonder stoplichten.
Wat een verschil met het jaar 2000. Toen was de A2, nog met stoplichten, de horreur van elke automobilist. De namen van de knooppunten waren goed voor evenzovele nachtmerries: Oudenrijn, Vianen en Hagestein, Everdingen, Deil, Leenderheide. Bijzonder onpraktisch, want in het laatste decennium van de twintigste eeuw groeide de A2 uit tot een slagader van de economie. Het was de autosnelweg met, deftiger gezegd, de hoogste toegevoegde waarde – een geldmachine voor heel Nederland.
Nu, vijftien jaar later en na vijf slome jaren van recessie, bewijst de A2 zich opnieuw als aanjager. Al is dat vooralsnog ‘aanjagen’ van herstel en nog lang geen hoogconjunctuur. Naast de betere doorstroming is er een tweede opmerkelijk verschil: toen was het de opzichtige corridorvorming die zorgde voor de dynamiek. Het was de tijd van oprukkende ‘zichtlocaties’ in de berm, van kantoorwanden in glas en staal, van auto- en meubelboulevards met daarachter de giga-hallen van distributeurs.
Rijtoer
Zelfs met het blote oog is waarneembaar dat de zichtlocaties langs de A2 nauwelijks zijn gegroeid, zo leert een rijtoer. De dynamiek komt nu van de aanliggende steden, zowel van de ‘rand’ als de binnenstad. Vooral de 100 kilometer lange strook, van de financieel-zakelijke brainport Amsterdam langs Utrecht en Den Bosch tot en met technologie-brainport Eindhoven, onderscheidt zich. Den Bosch bevindt zich in een status-quo, de andere drie zijn groeiparels.
Evenals in voorgaande edities van Toplocaties zijn de prestaties per gemeente in kaart gebracht. Bureau Louter te Delft, gespecialiseerd in ruimtelijk onderzoek en advies, toont daarnaast dit jaar de vaderlandse economie in een nieuw ruimtelijk perspectief. Een beeld dat recht doet aan de laatste lokale en regionale trends. Het resultaat is een kaart met daarop de ‘Nieuwe zeven provinciën’.
Die ‘zeven provinciën’ zijn opgebouwd uit 46 economisch samenhangende regio’s. Twee van die ‘provincies’ krijgen vertrouwde namen. Het zijn de ‘Noordvleugel’ van de Randstad met Amsterdam en Schiphol als motoren, en de ‘Zuidvleugel’ met Den Haag en vooral Rotterdam plus haven.
Drie provinciën komen eveneens voort uit een hoofdzakelijk stedelijke bedrijvigheid en activiteit. ‘Brabantstad’ is de verzamelnaam voor de steden in Noord-Brabant. Dwars door Gelderland en Overijssel tekent zich de ‘Ooststad’ af, van Nijmegen via Arnhem en Apeldoorn/Deventer naar Zwolle. Dan zijn er nog afzonderlijke regio’s rond kernsteden in de nationale periferie – vandaar de naam ‘Peristad’: rond Leeuwarden, Groningen, de Twentse steden en de Limburgse steden Venlo, Sittard-Geleen, Heerlen en Maastricht.
Twee van de zeven provinciën zijn gevormd uit landelijk gebied. ‘Flankland’, met het Groene Hart, de Utrechtse Heuvelrug, Betuwe en Veluwe, ligt ingeklemd tussen de Noord- en Zuidvleugel, Brabantstad en Ooststad. ‘Periland’ ligt juist buiten die stedenring.
De provinciën laten zich identificeren in een vergelijking op 24 punten – van sociaal-economische en demografische tot maten voor de economische prestaties. Sociaal-economische maten zijn onder meer welvaart (inkomens en werkloosheid) en participatiegraad (inwoners met werk). Belangrijk voor het meten van de economische prestaties zijn onder meer de werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit en toegevoegde waarde in 2014, plus de groei of afname daarvan in de afgelopen tien jaar. Een uitgebreide versie is te vinden op elsevier.nl/toploc2015.
De Noordvleugel en Brabantstad zijn nationale koplopers, de twee landelijke provincies doen het wat minder goed. Toch zijn er opmerkelijke verschillen. Flankland profiteert van de nabijheid van de grote steden, nergens zelfs is de welvaart groter. Periland heeft een bescheidener economische functie, en bevolkingskrimp is op tal van plaatsen een probleem. Toch ontwikkelt de toegevoegde waarde in Periland zich gunstig. Dat is het geld dat alle bedrijvigheid oplevert na aftrek van de kosten voor goederen, productie en diensten. En voor bedrijven op zoek naar ruimte of goedkope grond is Periland bij uitstek geschikt.
Van de stedelijke provinciën doet de Noordvleugel het beter dan de Zuidvleugel, al is de arbeidsproductiviteit in de Zuidvleugel groter. Ooststad kan Brabantstad niet evenaren, maar op twee punten overtroeven de Oosterlingen de Brabanders: de werkgelegenheid groeit er sneller, en het opleidingsniveau dat gemiddeld is vereist voor de banen ligt er iets hoger.
De A2 verbindt de Noordvleugel en Brabantstad, met daartussen een stukje Flankland. Precies zoals je dat onderweg van Amsterdam naar Eindhoven ziet: van Vianen tot de Martinus Nijhoffbrug over de Waal bij Zaltbommel voert de A2 zo’n 25 kilometer vooral langs agrarisch groen.
Harde guldens
Hoe belangrijk de A2 is, hebben Elsevier en onderzoeker Peter Louter al in 1998 aangetoond. Het was de eerste keer in Nederland dat de toegevoegde waarde op het fijnmazige schaalniveau van postcodegebieden is gebruikt als maat voor economische prestaties. De toegevoegde waarde mat toen alle economische activiteit langs de A2 en elders in Nederland in – toen – harde guldens.
Die exercitie is dit jaar opnieuw uitgevoerd – nu voor de gehele periode van 1991 tot en met 2014. Op de kaart ‘Geldmachine A2’ kleurt de brede ‘berm’ aan weerszijden oranje, ten teken dat de groei van de toegevoegde waarde daar spectaculair groter is dan het nationaal gemiddelde.
In de richting van het zuiden komt er een einde aan de pret bij Weert, het zuiden van Limburg houdt het tempo niet bij. Overigens, zoals te zien is op de kaart ‘Productief Zuiden’, loopt diezelfde regio voorop als het gaat om de toegevoegde waarde per arbeidsplaats, ofwel de productiviteit.
Opvallend is verder de rode ‘afslag’ naar het noordoosten – eveneens een ontwikkeling die Elsevier en Louter al vroeg signaleerden. Ook nu bewijzen daar twee assen zich als de katalysatoren van bedrijvigheid: de A27 en A28 van Utrecht naar de regio Zwolle, plus de A6 van Almere naar Zuid-Friesland. Nog drie gebieden met bovengemiddelde groei van de toegevoegde waarde zijn de regio Alkmaar-Hoorn, Twente en het gebied ten oosten en zuiden van de Rijnmond.
Groei langs de A2 kwam tussen 1999 en 2009 vooral van de – in planologentaal – versgebouwde ‘zichtlocaties’, zo geheten omdat bedrijven zichzelf en hun logo’s graag langs de snelweg etaleren. De groei van de werkgelegenheid aan de as, afgezet tegen het nationaal gemiddelde, bevestigt het succes van die zichtlocaties, ofwel ‘corridorvorming’.
De A2-steden vertoonden toen een haperende ontwikkeling. Maar na de financiële crisis en het begin van de recessie in 2008 zijn de rollen omgekeerd: de steden namen in toenemende mate het voortouw. Zo is het te zien voor de automobilist die vanuit Utrecht komend de Waal oversteekt: de kantorenmuur bij Zaltbommel werd in al die jaren niet langer.
Hoe staat het met de groei en krimp van arbeidsplaatsen op regionaal niveau voor het hele land? Dan blijken grofweg drie gebieden de jaren van neergang (2009-2014) met ‘winst’ dan wel het minste ‘verlies’ te hebben afgesloten. Dat zijn de agglomeraties Amsterdam en Eindhoven, en de driehoek Apeldoorn-Zwolle-IJsselmeerpolders. Groei, maar niet spectaculair. Want 0,3 procent per jaar is al goed voor de hoogste score.
‘Boomerang’
Een blik op de kaart ‘Succes van de Boomerang’ toont niet alleen de A2, maar een tweede en meer verborgen groeizone: de strook met steden van Breda tot Zwolle.
Bureau Louter noemt dit de ‘Boomerang’ – deze rij van middelgrote steden, aan de flanken van de Randstad, kan namelijk met recht ‘booming’ heten. De werkgelegenheid groeide er tussen 1996 en 2014 soms zelfs sneller dan aan de A2. Veelzeggend ook is het verschil met de Zuidvleugel van de Randstad.
De wezenlijke verandering sinds 1998 en de ‘ontdekking’ van de A2 is dus dat sinds 2009 de steden het voortouw namen als het om werkgelegenheid gaat. De steden blijken uiteindelijk beter bestand geweest tegen de gevolgen van de recessie. Met Amsterdam als koploper, waar het aantal arbeidsplaatsen nog groeide met 0,85 procent per jaar. Verrassende tweede is Leiden, waar vooral universiteit, ziekenhuizen en op life sciences en technologie gerichte bedrijvigheid voor een solide positie zorgen.
Zo is precies aan te wijzen welk type steden succesvol is. Acht van de eerste twaalf in de ranglijst zijn universiteitssteden. Drie van de vier steden – met universiteit – aan de succesvolle 100 kilometer A2 staan erbij, en vier liggen in de Boomerang.
Blijft de groei in de steden op een hoger niveau dan in de suburbs en het landelijk gebied of gaat het om een tijdelijk effect veroorzaakt door de ‘crisis’? Of de analyse meteen een prognose oplevert, is afwachten tot volgende edities van Toplocaties.
Zeker is: als het gaat over de nationale economie, dan richt iedereen de blik naar het Westen en de Randstad met mainports Schiphol en Rotterdamse haven. Na het aanwijzen van de ‘Nieuwe zeven provinciën’ en de A2 en Boomerang als vitale assen voor de werkgelegenheid, verdient die pavlov-blik minstens enige bijstelling.
Elsevier nummer 17, 25 april 2015