De snelweg A2 blijft een vitale as voor de economie, blijkt uit het jaarlijkse onderzoek Toplocaties door Elsevier en Bureau Louter. In 2000 zorgden de ‘zichtlocaties’ nog voor de groei, nu komt de dynamiek vooral van de steden.
Langs de A2 groeide sinds 1991 de bijdrage in harde euro’s aan de nationale economie spectaculair sneller dan het nationaal gemiddelde. Daarmee is de A2 een ware geldmachine voor Nederland, een vitale as voor de economie. De dynamiek komt vooral van Amsterdam, Utrecht en Eindhoven.
Dat blijkt uit het onderzoek Toplocaties waarin Elsevier en Bureau Louter te Delft jaarlijks de stand van de lokale en economieën meten. De resultaten van het onderzoek staan in Elsevier deze week.
Kantoorwanden
Al in 1998 bleek uit een eerdere editie van Toplocaties dat de A2 met aanliggende gemeenten een hoge toegevoegde waarde levert. Destijds zorgden vooral de ‘zichtlocaties’, de kantoorwanden in de bermen, voor groei.
Sinds de kredietcrisis eind 2008 en de recessie zijn de grote steden vooral de aanjagers. Al moet dat wel bezien worden in de context van het huidige herstel en bescheiden groei: de steden bleken beter bestand tegen slechte tijden.
Zoals elk jaar zijn in Toplocaties alle gemeenten vergeleken op economische prestaties aan de hand van ruim veertig indicatoren, dus niet alleen de toegevoegde waarde en werkgelegenheid.
Leegstand
Daaruit komt voor het derde achtereenvolgende jaar Haarlemmermeer als winnaar uit de bus, hoofdzakelijk door de aanwezigheid van Schiphol. Eindhoven en Amsterdam zijn de nummers twee en drie.
Ook in deze editie: een analyse van de kantorenmarkt met een top-20 van gemeenten met leegstand. En: de kaart van Nederland opnieuw getekend als ‘De Nieuwe zeven provinciën’ met een vergelijking van sterke en zwakke punten van zeven grote regio’s onderscheiden op grond van economische kenmerken.
Ook dit jaar heeft Bureau Louter weer een uitgebreide onderzoeksrapportage opgesteld: Economische Toplocaties 2015.
Papendorp in Utrecht gaat weer de goede kant op met World Trade Center (foto: Peter Hilz)