Zestigers pas op voor de gevolgen van verhoging AOW-leeftijd

'ANP'

Bent u rond 60 jaar oud? Dan kan de verhoging van de AOW-leeftijd dure gevolgen hebben. Sommige zestigers worden gecompenseerd.

Twee weken geleden stemde de Eerste Kamer in met de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd. Naar schatting krijgen enkele honderdduizenden Nederlanders die nu tussen 58 en 64 jaar oud zijn, daarmee te maken. Zijn ze vervroegd met pen­sioen gegaan, dan kunnen ze met een ‘AOW-gat’ zitten.

Niet pas in 2023, zoals aanvankelijk was afgesproken, maar al twee jaar eerder, in 2021, gaat de AOW-leeftijd naar 67 jaar. Daarna wordt de ingangsdatum gekoppeld aan de levensverwachting. ‘Zoals het er nu uitziet, zal de AOW-leeftijd in 2022 stijgen naar 67 jaar en drie maanden, in plaats van in 2024,’ waarschuwt de website wijzeringeldzaken.nl.

Dat lijken op het eerste gezicht futiele details, maar vooral voor zestigers die op dit moment van een pre-pensioenregeling genieten, heeft die nieuwe wetgeving vaak grote gevolgen. Pre-pen­sioenuitkeringen eindigen namelijk eerder dan de AOW ingaat. Er kan daarom een ‘AOW-gat’ van enkele maanden ontstaan.

Dat kost al snel duizenden euro’s. De maandelijkse AOW-uitkering bedraagt nu (vanaf 1 janua­ri 2015) voor een alleenstaande 1.111,55 euro bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Keert de Sociale Verzekeringsbank bijvoorbeeld pas drie maanden later de AOW uit, dan levert dat in principe al een inkomensverlies op van ruim 3.334 euro.

Spaargeld

Afhankelijk van hun geboortedatum krijgen mensen door de laatste wetswijziging één tot maximaal negen maanden later AOW dan ze hadden gedacht. Vooral mensen die weinig aanvullend pensioen hebben opgebouwd, en weinig spaargeld hebben, kunnen hierdoor in finan­ciële problemen raken.

Wie een behoorlijk aanvullend pensioen heeft opgebouwd, van bijvoorbeeld 40.000 euro bruto per jaar, kan het AOW-gat meestal wel opvangen door het aanvullend pensioen enkele maanden eerder te laten ingaan. De pen­sioenuitkering is dan weliswaar levenslang enkele tientjes bruto per maand lager, maar dat is voor veel mensen nog wel te dragen.

De overheid heeft voor vutters en pre-pensioengerechtigden met een relatief laag inkomen, en weinig eigen middelen, een overbruggingsregeling in het leven geroepen. Die is de moeite waard om te claimen. Wie recht heeft op een overbruggingsuitkering, krijgt automatisch een brief van de Sociale Verzekeringsbank, waarin staat hoe hij de uitkering kan aanvragen. Daarop moet hij uiteraard wel tijdig reageren.

Een alleenstaande komt er alleen voor in aanmerking als zijn brutomaandinkomen lager is dan 3.003,60 euro. Voor wie een partner heeft, ligt de grens op een brutomaandinkomen van 4.505,40 euro. Ook de vermogenssituatie speelt een rol. Een alleenstaande mag niet meer dan 21.330 euro aan spaargeld en beleggingen hebben.

Een eventuele hypotheekvrije eigen woning telt voor deze vermogenstoets niet mee – een tweede (vakantie)huis dan weer wel. Hebt u een partner, dan kunt u alleen aanspraak maken op een overbruggingsuitkering als het gezamenlijke vermogen niet meer dan 42.660 euro bedraagt.

Pre-pensioen

Vroeggepensioneerden met een betrekkelijk laag inkomen, maar met een vermogen boven eerdergenoemde limiet, kunnen toch recht krijgen op de overbruggingsregeling, als zij bijvoorbeeld tijdig spaargeld gebruiken om extra af te lossen op een hypotheek. Het geld dat in de eigen woning zit, telt immers niet mee.

Op de website wijzeringeld­zaken.nl staat een goede rekentool, waarmee vroeggepensioneerden kunnen uitrekenen wanneer zij voor het eerst AOW krijgen. En of ze recht op een overbruggingsuitkering hebben, en hoe hoog die in dat geval uitvalt.

Neem als voorbeeld een alleenstaande die op 21 maart 1953 is geboren. Pas vanaf 21 juli 2019 heeft hij recht op AOW. Met een pre-pensioenuitkering van maandelijks bruto 2.500 euro, en een vermogen van minder dan de limiet van 21.330 euro, komt hij in aanmerking voor een uitkering van 1.132 euro op maandbasis. Dat krijgt hij vanaf 21 maart 2018 tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd, zestien maanden later.

Elsevier nummer 26, 27 juni 2015