De grenzen van het Chinese exportmodel zijn bereikt

De koersval van de yuan vorige week werd aandachtig gevolgd, net als alle ontwikkelingen in China. De economie groeit minder hard.

Nerveuze berichten over China circuleerden de laatste weken. Eerst was er de beurscrash van Sjanghai in juli, die 30 procent van de marktwaarde wegvaagde. Afgelopen week volgde de devaluatie van de yuan, die zo’n 4 procent verloor ten opzichte van andere valuta’s. Wat is er aan de hand?

Allereerst: de gebeurtenissen zijn niet zó schokkend. De Chinese aandelenkoersen stonden zelfs na de crash nog ver boven het niveau van een jaar geleden. Nu herstellen ze weer.

De yuan was overgewaardeerd. De Chinezen hebben de koers van hun munt sinds jaar en dag gekoppeld aan de dollar, die de afgelopen tijd fors aan waarde won en zo de yuan automatisch te duur maakte. Dat is gecorrigeerd.

Toch is de bezorgdheid over China terecht. Het land staat voor een grote omwenteling. Er is een eind gekomen aan de pijlsnelle economische groei die de afgelopen jaren de norm was, gemiddeld 10 procent per jaar tussen 1980 en 2014. Het verhaal van de drieste inhaalslag, waarbij China kennis uit het Westen importeerde en alles exporteerde wat het Westen wilde hebben – en daarbij meteen de halve wereldeconomie op sleeptouw nam – is voorbij.

Moeite

De grenzen van het exportmodel zijn bereikt. China kan niet rijker worden door nóg meer T-shirts en speelgoed uit te voeren. Het land moet het over een andere boeg gooien. Bedrijven moeten afstappen van goedkope massaproductie en gaan innoveren en specialiseren. Dat kost moeite.

Tegelijk moet Peking de focus van zijn economische beleid verleggen van export naar consumptie. De Chinese economie is te groot geworden om – relatief gezien – nog veel te verdienen met verkoop aan het buitenland. Dit vereist een zo mogelijk nog grotere omschakeling.

Nu staan Chinese consumenten in dienst van de exportmachine. Zo legt Peking banken een maximale spaarrente op. Spaarders krijgen een lage rente, staatsbedrijven kunnen zo goedkoop lenen. Dat renteplafond moet verdwijnen, maant het Internationaal Monetair Fonds: dat maakt consumenten rijker, waardoor ze meer kunnen uitgeven. Ook stimuleert het banken om geld verstandiger uit te lenen dan aan staatsbedrijven, die veel exporteren, maar niet heel winstgevend zijn.

Groeicijfers van 10 procent per jaar komen niet meer terug. De Communistische Partij weet dat. President Xi Jinping rept van ‘het nieuwe normaal’. China gaat uit van een groei van 7 procent voor 2015. Groeiverwachtingen hebben in China meer het karakter van een doel dan van een raming, maar economen hebben twijfels.

Onrust

Ook lijkt Peking overtuigd van de noodzaak tot hervormen. ‘Als de wind der verandering opsteekt, bouwen sommigen muren, anderen windmolens,’ sprak premier Li Keqiang begin dit jaar poëtisch. Maar of het lukt? Hervormen betekent dat de Communistische Partij haar strakke grip op de economie moet verminderen, wat zij niet graag doet.

De overgang, waarin de Chinese economie zichzelf opnieuw moet uitvinden, zal bovendien niet rimpelloos zijn. In Nederland kostte de overstap van een productie-economie naar een innovatie-economie in de jaren tachtig ook moeite: er was een flinke recessie voor nodig. In China, een dictatuur waarin de bevolking met groeiende welvaart tevreden wordt gehouden, kan dit tot onrust leiden.

Intussen kan moeilijk worden overschat hoe belangrijk China is geworden. Het is inmiddels een van de belangrijkste schakels in de wereldeconomie: de grootste exporteur van goederen en na de Verenigde Staten de grootste importeur. Zuid-Korea, Japan, Singapore en Maleisië zijn onderdeel geworden van een productieketen van elektronica, schepen, machines en nog veel meer waarvan China het centrum vormt.

Brazilië, Australië en andere grondstoflanden verdienden fors aan de Chinese groei: het land importeert de helft van al het koper dat wereldwijd wordt gewonnen, 60 procent van alle cokes (steenkool) en tweederde van alle ijzererts. Verder is het land, na de Verenigde Staten en Japan, de grootste overzeese investeerder ter wereld. In Afrika is het de grootste investeerder.

In Nederland nam het vorig jaar nog een meerderheids­belang in grondstoffenhandelaar Nidera in Rotterdam.
De rest van de wereld profiteerde lang van de groeiende voorspoed in China. Veel Europese bedrijven, zoals verfmaker AkzoNobel, bierbrouwer Heineken en Duitse automakers, zagen hun omzet en winst enorm stijgen.

Nu het wat minder goed dreigt te gaan in China, wordt het probleem van het land ook het probleem van de rest van de ­wereld. Maar die kan slechts toekijken.

Elsevier nummer 34, 22 augustus 2015