Vijftig jaar geleden kondigde Joop den Uyl in Heerlen de sluiting aan van de Nederlandse steenkoolmijnen. Waarom de oude Mijnstreek – inmiddels omgedoopt tot Parkstad – nooit echt van die klap is hersteld.
Heerlen is het decor van een van de onwezenlijkste bouwprojecten van Nederland. Als een witte citadel met tentakels in alle richtingen ligt het reusachtige Maankwartier in wording over het stationsgebied van de Zuid-Limburgse stad.
De cijfers: zo’n 35.000 vierkante meter aan detailhandel, horeca en kantoorruimte, plus 120 koop- en huurwoningen en pakweg 1.000 parkeerplekken. Totale kosten: 180 miljoen euro, op te brengen door gemeente, NS, een woningcorporatie en een projectontwikkelaar.
De levensvatbaarheid van het project is onderwerp van vurige Heerlense twisten. Er staat nogal wat kantoorruimte leeg in en om de stad. En van krapte op de huizenmarkt is ook geen sprake – oostelijk Zuid-Limburg is het grootste krimpgebied van Nederland.
Maar het Maankwartier komt er. Er móest wat gebeuren aan de lokale economie, redeneerden beleidsmakers, en als wij een glanzend raamwerk neerzetten, keert de dynamiek vanzelf terug. Hun bezieling kan de hardnekkigheid van de problemen in deze regio echter niet verhullen.
Parkstad, zoals het gebied in 1998 werd gedoopt door toenmalig PvdA-burgemeester van Kerkrade Thijs Wöltgens, omvat acht gemeenten. Heerlen, Kerkrade en Landgraaf – samen goed voor tweederde van de inwoners – bivakkeren al jaren in de kelder van Elseviers ranglijst van Beste Gemeenten.
Op weinig plekken is de arbeidsparticipatie zo gering. De levensverwachting van een Kerkraadse man bij geboorte is bijna drie jaar lager dan landelijk gemiddeld. In Heerlen en Kerkrade schommelt het percentage bijstandsontvangers rond tweemaal het landelijke cijfer. Arbeidsongeschiktheid idem dito.
Uitkeringsinstantie UWV, behoeftig aan ruimte, betrekt 3.300 vierkante meter kantoorruimte in het Maankwartier. Op nagenoeg alle grafieken die iets zeggen over het economisch tij, kleurt oostelijk Zuid-Limburg alarmerend rood.
Het vak van zo’n koempel was afmattend, maar zijn leven goed. Houwers, de ondergrondse vakmannen bij uitstek, waren de bestbetaalde arbeiders van het land. Ze verdienden meer dan het hoofd der school, zegt Willibrord Rutten (60) van het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg. ‘Mijnwerkers waren big spenders: tijdens de gloriejaren liep de Mijnstreek voorop in televisiedichtheid en eigenwoningbezit.’
De mijnen deden zo’n zeventig jaar dienst; een mensenleven lang voorzagen ze Nederland van energie. Hoe veranderde deze economische motor in een regio in gevecht met zichzelf?
****
Vrijdagmiddag 17 december 1965. De Heerlense schouwburg is afgeladen, zelfs op het podium staan stoelen; notabelen en geestelijken zitten eerste rang. In de zaal wacht mijnpersoneel op het vonnis dat over hen zal neerdalen vanaf het spreekgestoelte. Minister van Economische Zaken Joop den Uyl (PvdA) gaat achter de katheder staan.
Niet diens aankondiging dat op termijn alle Limburgse mijnen worden gesloten, is opzienbarend. De winstgevendheid van de industrie staat al jaren onder druk. Onder de kop ‘Kolenmijnen kunnen sluiten’, zette Elseviers Weekblad een half jaar eerder de pijnlijke waarheid uiteen. Het is ook niet de deemoedige toon die Den Uyl aanslaat – in het hol van de leeuw past nederigheid.
Het is vooral de belofte dat geen van de mijnen zal worden gesloten ‘zonder redelijk perspectief op ander werk’. Vervangend werk voor al die Limburgers wier banen vervallen. Voor wie dat onrealistisch blijkt, zo is uit Den Uyls woorden op te maken, komen er ongekend ruimhartige regelingen.
‘Een absurde toezegging,’ zegt Sjeng Kremers (81), mijnwerkerszoon en van 1977 tot 1990 gouverneur (commissaris der Koningin) in Limburg. Hij vermoedt dat Den Uyl die formulering nog wel heeft betreurd, misschien al in de auto op weg naar huis. ‘Geen mijn dicht zonder redelijk perspectief op ander werk: wist hij wel wat hij zei?’
Den Uyl verlaat de zaal onder applaus. Het Limburgs Dagblad schrijft opgelucht dat ‘redelijke zekerheid is geschapen, voor nieuw leven en nieuwe arbeid in Limburg’. Ja, de mijnbouw hield op, een cultuur ging verloren. Het zou pijn doen. Maar Den Haag liet het Zuiden niet aan zijn lot over. KVP’er Kremers, destijds hoogleraar in Nijmegen, heeft zich er altijd over verbaasd. ‘Hoe konden die mensen geloven in zo’n belofte?’
De vier staatsmijnen en acht particuliere mijnen hadden in 1965 samen zo’n 45.000 mensen in dienst. Tel daarbij op de 30.000 banen die zouden vervallen bij bedrijven die afhankelijk waren van de mijnbouw, en de groep die moest uitzien naar andere bestaansmiddelen kwam op 75.000 zielen. En dat in een regio waar de werkgelegenheid 210.000 banen omvatte. Een mismoedig stemmende, zo niet onmogelijke opgave.
Heerlenaar Harry Deloo (81) werkte 26 jaar ondergronds in de Oranje-Nassau 1. Hij was erbij, die middag in de schouwburg. ‘Alle mijnen dicht, je voelde het aankomen, en toch was het een mokerslag. Den Uyl vertelde het mooi. We wisten wel dat de mijnen niet meer rendeerden. Maar Limburg werd gesloten, zo voelde het.’
En het applaus dan? ‘Dat kwam van hen die er niet persoonlijk bij betrokken waren. Voor wie een baan inwisselbaar was. Of van de werkschuwen, mannen die een mooie regeling wel zagen zitten.’
Gulle regelingen of niet, Zuid-Limburg kon zich opmaken voor een transformatie die haar gelijke niet kent. Vooral de Oostelijke Mijnstreek was generaties lang volledig gericht op kolen, en die monocultuur zou aanstonds worden geamputeerd.
****
Heerlen, hart van de steenkoolindustrie, is tot diep in de negentiende eeuw een schilderachtige plek. Een agrarische samenleving, met Duits of dialect als voertaal. De aanleg van een spoorlijn (1896) en het eerste vrachtje steenkool ontketenen een maalstroom van ontwikkelingen.
De kolenkoorts doet het inwonertal exploderen: van een paar duizend in 1900 tot 32.000 in 1920 en 78.000 in 1965. Van heinde en verre komen de arbeiders, tot leedwezen van katholieke kerk en staat, die krachtige twee-eenheid in Limburg. Zij vrezen chaos en moreel verval. Of nog erger: heidense invloeden, en ontkerkelijking.
De autoriteiten gaan zich met de zaak bemoeien, en kort na de eeuwwisseling zijn de Staatsmijnen een feit. De overheid kan in deze extreme situatie, zo is de gedachte, beter zorg dragen voor gedegen arbeidsomstandigheden dan particuliere bedrijven.
En zowaar, de mijnexpansie verloopt voorspoedig. Kerk, staat en vakbonden houden de touwtjes stevig in handen, de streek straalt van trots. Icoon van de voorspoed is het Glaspaleis uit 1933. Met zijn glazen gevel trekt dit warenhuis van de Heerlense firma Schunck tot ver in Duitsland de aandacht.
Dat een industrie waarmee de overheid zich zo nadrukkelijk bezighield zo succesvol was, suggereerde een verband tussen staatsbemoeienis en welvaart. Het was deze maakbaarheidslogica die in de periode van de mijnsluitingen verblindend zou werken.
Onder het wakend oog van overheid, kerk en vakbond zou het na de mijnsluiting ook wel goed komen, was de gedachte. Het gevoel van maakbaarheid was beangstigend groot, constateert Rutten van het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg. ‘De mijnexpansie was verlopen zoals kerk en overheid wilden: geen sloppenwijken, geen massale ontsporingen.’ En ook: het socialisme was buiten de deur gehouden.
Er was breed draagvlak voor het besluit om de mijnbouw te staken. Het topjaar van de Limburgse mijnen, 1958, lag vers in het geheugen, maar goedkope Amerikaanse kolen hadden de concurrentiepositie van de Limburgse mijnen snel verslechterd. ‘Veel landen hielden hun industrieën op de been door kolen voor dumpprijzen op de markt te brengen en gaten te dichten met subsidies,’ zegt Hans Kasper (62), directeur van het Economisch-Technisch Informatiecentrum Limburg (Etil).
‘Nederland, als braafste jongetje van de klas, deed dat niet.’ Die gematigdheid zou de staat later geheel loslaten.
En dan was er de ontdekking van het aardgasveld in Slochteren, in 1959, waardoor Nederland in zijn energievoorziening niet langer afhankelijk was van steenkool.
Kwam de mijnsluiting niet te laat? Kasper: ‘Het ontbrak aan een vooruitziende blik toen het nog goed ging. Waren de mijnen eerder gesloten, dan had de streek langer geprofiteerd van de economisch voorspoedige jaren waarin het land zich toen bevond. En dat had het herstel bespoedigd.’
****
Na 1965 ging het snel. Eén voor één kwamen de schachtwielen voorgoed tot stilstand. Bij de staatsmijnen Maurits en Emma, de grootste mijnen van het land, gebeurde dat in 1967 en 1973. Particuliere mijnen werden binnen negen jaar na Den Uyls rede samengevoegd en afgebouwd. Op Oudjaarsdag 1974 kwam de laatste wagon met kolen naar boven, op de plek waar Harry Deloo elke ochtend honderden meters was afgedaald en ’s middags het zwart van de ruggen van zijn collega’s had gepoekeld.
Deloo, met vochtige ogen (‘ik ben verkouden’) mist dat leven nog steeds. ‘De kameraadschap, de trots: de clichés kloppen allemaal.’
Zoals Deloo waren er duizenden. Jongere mijnwerkers moesten uitzien naar ander werk, oudere gingen vervroegd met pensioen. Voor laaggeschoolden kwam er een nieuwe DAF-fabriek, voor de beambten decentraliseerde Den Haag enkele rijksdiensten naar Heerlen: het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP).
‘Iedereen aan het werk, dan zijn alle economische en sociale problemen snel opgelost, het was een uiterst naïeve veronderstelling,’ zegt Kasper, tevens hoogleraar marketing in Maastricht.
Bedrijven werden met subsidies naar het Zuiden gelokt. Rutten: ‘En welke ondernemer krijgt geen honger als het gebraden haantjes regent? Het probleem was het dramatische toezicht. De overheid was vooral bezig haar targets te halen.’
Economische regio’s
Klik op de kaart en lees de achtergrondverhalen van de EW-redactie
****
27 juni 1968. Koningin Juliana opent een gloednieuwe DAF-fabriek in Born, nabij Geleen. De vorstin haalt de hendel over en zet de productielijn officieel in beweging. De fabriek is de voornaamste pijler onder het voornemen om mijnwerkers vervangende arbeid te bieden.
De Staatsmijnen hebben een minderheidsbelang in de fabriek, waar om de paar minuten een DAF-automaatje van de band zal rollen. Maar mannen die zich in de mijngangen eigen baas voelden, kunnen niet aarden aan de lopende band. De camaraderie, zo vanzelfsprekend onder de grond, heeft plaatsgemaakt voor een chef die controleert of je je boterhammen snel genoeg eet. En zo gaat het op meer plekken. Velen nemen alsnog ontslag, raken sociaal ontheemd en zitten lusteloos thuis.
Of het nou ging om huisvesting, opleiding, muziekkorps of sportclub: de mijnen hadden hun mensen van wieg tot graf verzorgd. Reddeloosheid neemt bezit van de Mijnstreek. Oud-koempels vallen van hun voetstuk. Zij hadden zich onmisbaar gewaand, maar waren vergeten dat onmisbaarheid tijdelijk kan zijn.
‘De val was diep,’ zegt Rutten. ‘Zelfs het calorierijke dieet van de mijnwerker keerde zich tegen hem toen de fysieke arbeid wegviel. Zuid-Limburg is nog altijd een zeer ongezonde regio.’ In al haar naïviteit zette de overheid sportprojecten op, zodat ex-mijnwerkers hun energie kwijt konden. Ook hier liepen vraag en aanbod langs elkaar heen. Vaders die niet werkten, gingen zich met de opvoeding van hun kinderen bemoeien. Het aantal echtscheidingen schoot omhoog.
****
Op 21 augustus 1976 hebben duizenden Heerlenaren zich verzameld rond het onttakelde terrein van de Oranje Nassau 1: op die dag wordt een van de laatste herkenningspunten van de stad opgeblazen. De schoorstenen Lange Jan (130 meter) en Lange Lies (155 meter) bepaalden decennialang de contouren van Heerlen. De Lange Lies was al neergehaald, bij de Lange Jan gaat het fout.
De explosieven gaan af, maar de schoorsteen blijft staan. Tergend langzaam helt hij over – naar de verkeerde kant. Onder het publiek ook Jozef Steijaart, architect van de toren.
De camera van Van gewest tot gewest registreert hoe hij de handen ten hemel slaat als de toren met een enorme klap neerkomt, een hoogspanningsleiding meesleurend. Delen van de stad komen zonder stroom te zitten. Ook een mijnschadebureau wordt verwoest, wat complottheorieën losmaakt.
‘Alle beleid ging uit van de plooibare werknemer. Maar de mobiliteit van de ex-mijnwerkers viel zwaar tegen: voor veel Heerlenaren was Maastricht al te ver,’ zegt Kasper. Daaraan had het voor omgerekend 160 miljoen euro vertimmerde wegennet weinig veranderd.
Tot verdriet van velen in de Mijnstreek kreeg niet Heerlen, maar Maastricht een universiteit met een academisch ziekenhuis; Heerlen moest genoegen nemen met de Open Universiteit. De provinciehoofdstad begon te glanzen, de Mijnstreek verloederde.
Halverwege de jaren zeventig was de maakbaarheidsdroom uiteengespat; oliecrises hadden aangetoond dat het beleid niet werkte.
En juist toen de babyboomgeneratie (1955-1965) de arbeidsmarkt betrad, regende het faillissementen onder bedrijfjes die nog gauw subsidies hadden opgestreken. ’Bodemloze putten,’ oordeelt Sjeng Kremers.
Het bedrag dat Den Haag had uitgetrokken, was in 1978 opgelopen tot 2,7 miljard gulden (1,2 miljard euro). Als direct gevolg van overheidsbeleid zijn in de twaalf jaar na 1965 ruim 12.000 banen gecreëerd.
De kloof tussen dat aantal en de 75.000 arbeidsplaatsen die de mijnbouw ooit bood, was gevuld met duizenden in de sociale werkvoorziening, arbeidsongeschikten, vervroegd gepensioneerden en werklozen. Berucht zijn de verhalen over Kerkraadse straten waarin slechts één of twee mannen een baan hadden. Willibrord Rutten: ‘De regio heeft jaren aan het infuus van de overheid gelegen, en de patiënt werd maar niet beter.’
De socialistische geest bleef in de fles
De grootste angst van de katholieke autoriteiten was het spook van het socialisme dat altijd kon opduiken waar arbeiders ontevreden waren. Limburg zag dat het in België en Frankrijk, waar mijnwerkers waren weggestopt in spartaanse barakken, voortdurend broeide tussen ondergrondsen en hun bazen.
Werden de koempels in Nederland niet fatsoenlijk gehuisvest, was de gedachte, dan zou binnen een mum van tijd de socialistische revolutie uitbreken. Dus werden keurige wijkjes gebouwd met degelijke rijtjeshuizen. Aan de voorkant een aangeharkte straat vol Opel Kadetts, aan de achterkant ruimte voor een paar kippen, een moestuintje, of een varken voor de slacht.
Over de mijnsluiting wordt weleens geopperd dat Joop den Uyl een knoop doorhakte die onder KVP-premier Victor Marijnen ongemoeid was gelaten uit vrees voor electorale schade. Als Den Uyl de industrie kon hervormen, zou de PvdA profiteren. In de periode 1963-1977 groeide de PvdA in Limburg inderdaad van 13 naar 30 procent.
Kerkrade stemde in 1977 ‘rood’, al had die PvdA-zege niet de gewenste uitwerking: in de oude mijnstad werd de werkloosheid almaar schrijnender.
Na jaren heen en weer te zijn geschoven over vergadertafels, wordt in 1977 de laatste hand gelegd aan de Perspectievennota Limburg, de heilige graal van bestuurders in die tijd. De regisseursrol, jaren onvervuld, komt bij de provincie. Vanuit het gouvernement moet Sjeng Kremers de apathie verdrijven.
Hij laakt de onverschillige sfeer van toen: ‘Ik wilde dat Limburgers de mouwen zouden opstropen, initiatieven nemen. Dan kon ik naar Den Haag om het geld los te praten.’ Kremers wilde een eind aan de kongsi’s die elkaar in de wielen reden: voortaan zou de provincie met één stem spreken, namelijk de zijne.
De gouverneur onderhield warme banden met premier en partijgenoot Dries van Agt, die hij kent uit hun Nijmeegse jaren. Onder Kremers vloeit nog eens 4,3 miljard gulden (1,95 miljard euro) naar het ‘herstructureringsgebied’.
In 1990 is de Zuid-Limburgse werkloosheid niet meer hoger dan de landelijke. Er zijn lichtpuntjes. Maastricht, met zijn internationale instellingen, bloeit. In de heuvels rond Valkenburg ontluikt toerisme, de Westelijke Mijnstreek krabbelt op. Maar in Heerlen maken junks, behorend tot de eerste of tweede generatie na de mijnsluiting, het stationsgebied onveilig.
Bij het aanbreken van de jaren negentig komt Limburg in het vizier van de Europese fondsen. Uit de omvangrijke studie Na de mijnsluiting, waarbij ook Kasper en Rutten betrokken zijn, blijkt dat met geld van de Europese Unie 644 projecten zijn ontplooid. Aan goede bedoelingen geen gebrek, maar met een mecenas ver weg in Brussel is het toezicht wederom slecht – beleidsmakers zijn hardleers.
DSM, NedCar, CBS, ABP en de Universiteit Maastricht hebben niet kunnen voorkomen dat hoogopgeleiden Limburg vaak snel na hun studie de rug toekeren. Geen provincie ziet jongeren zo massaal vertrekken. Volgens CBS-cijfers was Heerlen tussen 1999-2009 de gemeente met de grootste bevolkingsafname, in absolute aantallen. Het inwonertal van Kerkrade kromp tussen 1990 en 2014 met bijna 12 procent.
****
Oostelijk Zuid-Limburg ging van de moederschoot van de mijnen naar het infuus van de staat. Er is rond de 3,2 miljard euro overheidsgeld besteed aan herstructurering van de Mijnstreek, waarbij niet is gecorrigeerd voor inflatie. Te veel? Oud-gouverneur Kremers: ‘Door de bank genomen is het goed besteed, al is het in de beginperiode met de premieregelingen niet zo goed gelopen.’
Hans Kasper is daarover minder mild. ‘Dat geld is ronduit slordig besteed. Ja, je moet ingrijpen als het fundament onder een regio wordt weggeslagen. Maar een plan B was er nooit.’ De Mijnstreek stootte het hoofd tegen een economische wetmatigheid: ergens wordt iets waardevols ontdekt, wat belangstellenden trekt. Op een dag is het niet meer winstgevend, en wordt het tijd om elders je heil te zoeken. Waarom deden de Limburgse arbeiders dat niet massaal?
‘Er bestond geen traditie van werk zoeken,’ denkt de Maastrichtse hoogleraar demografische transitie Frank Cörvers (49). ‘Solliciteren was in veel families generaties lang niet nodig: in de mijnen was altijd werk. En pendelen of verhuizen voor een baan vergt een investering: dat schrikt veel lageropgeleiden af.’
Cörvers ziet een chronische mismatch: ‘Waarom wordt het onderwijs niet afgestemd op het beschikbare werk?’ Hij wijst op Chemelot, het uitgestrekte industrieterrein waar ook DSM zit. ‘Dáár zijn de mensen nodig. Zuyd Hogeschool en de Universiteit Maastricht zijn er onlangs technische opleidingen begonnen.’
Wie straks, als in 2016 het Maankwartier is voltooid, aan de noordwestkant het complex uitloopt, staat precies op de plek waar een kleine 120 jaar geleden de Limburgse steenkoolindustrie begon. Heel wat wijken hebben in de loop van de jaren hun zelfbewustzijn hervonden. Genoeg dorpen lijken nog op het kalme, kleinschalige Zuid-Limburg van weleer. Maar de voorzichtige tekenen van herstel zijn zo pril dat je ze soms met een mijnlamp moet zoeken.
Elsevier nummer 28, 11 juli 2015