Vakbonden klampen zich vast aan cao’s, maar wie vertegenwoordigen de bonden eigenlijk nog? Bedrijven willen meer ruimte. En dat valt goed te begrijpen.
Dreigende taal van vakbondsbestuurders tegen werkgevers behoort tot de folklore van de onderhandelingen over nieuwe collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s). De bonden willen nu eenmaal altijd meer geld dan de werkgevers willen of kunnen betalen.
Alle reden dus om de aanval van FNV-voorman Ton Heerts op de werkgevers deze week met een korrel zout te nemen. Als werkgevers ‘de totale aanval zoeken’, zo waarschuwde Heerts, dan komen zijn leden ‘in verzet’ en volgen er in allerlei sectoren stakingen.
Arbeidsvoorwaarden
Het is taalgebruik uit vervlogen tijden, net als het instituut vakbond zelf trouwens. Vakbonden zijn sterk vergrijsde organisaties waar jongere werknemers met een grote boog om heen lopen. Tweederde van de leden is 45 jaar of ouder; 16 procent is de 65 gepasseerd.
De vraag is, kortom, wie vakbonden eigenlijk nog vertegenwoordigen. Maar hun invloed is enorm, en de cao, waarin zeer gedetailleerde afspraken worden gemaakt over loon, overwerk en ontelbare andere arbeidsvoorwaarden, speelt daarin een cruciale rol.
Heerts gruwt bij de gedachte dat steeds meer werkgevers onder die cao uit willen. Dat holt de macht van de bonden verder uit.
Overheid
Bedrijven willen meer ruimte om zelf afspraken te maken met hun personeel. Dat valt goed te begrijpen. Cao’s zijn duur, gedetailleerd en bieden onvoldoende ruimte voor maatwerk. Maar ontsnappen aan het collectief is bijna niet mogelijk.
Veel cao’s worden door de overheid namelijk voor hele bedrijfstakken algemeen verbindend verklaard. Dat brengt volgens het kabinet rust in de polder. Maar het zadelt werkgevers ook op met starre regels. De cao heeft in de huidige vorm zijn langste tijd gehad.
Elsevier nummer 21, 23 mei 2015