Zes jaar na ‘Lehman’: wanneer is de crisis echt over?

Europa herstelt maar langzaam van de kredietcrisis en de eurocrisis die de economie teisterden. Naar verwachting zal de Europese Centrale Bank (ECB) nog meer forse maatregelen moeten nemen. Wanneer is de crisis nou echt voorbij?

Al zes jaar kampt Europa met een complexe economische crisis. En nog lijken de problemen niet voorbij. De Europese economie ligt er in de nazomer van 2014 onzeker bij.

De Duitse economie – lange tijd gezien als de locomotief van het herstel – kromp in het tweede kwartaal met 0,2 procent. Ten zuiden van de Alpen kromp ook de Italiaanse economie – al langer een zorgenkindje – met 0,2 procent. Nederland zat in de groep van eurolanden die wat groei beleefden, maar al met al kon dat niet verhinderen dat de Europese economie in het tweede kwartaal stagneerde.

ECB

De Europese Centrale Bank (ECB) is er niet gerust op en stelde begin deze maand haar groeiraming voor 2014 naar beneden bij, naar 0,9 procent. De Amerikaanse economie was in 2010 alweer groter dan zij in 2008 was. De economie van de eurozone bereikt dat punt, als het meezit, pas eind dit jaar, met veel pijn en moeite.

Precies zes jaar nadat de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers in september 2008 haar faillissement aanvroeg en zo de kredietcrisis inluidde, blijft krachtig herstel in Europa nog altijd uit. Waar staat Europa inmiddels?

Zwaarder getroffen

Vast staat dat de Europese economie meer te verduren kreeg dan de Amerikaanse. Net als in de Verenigde Staten legde de kredietcrisis de zwakte van banken bloot: die moesten voor tientallen miljarden euro’s worden geholpen. Nederland is door de kredietcrisis twee staatsbanken – ABN AMRO en SNS REAAL – rijker.

Er kwam meer bij. De kredietcrisis ging over in de eurocrisis. Een staatsfaillissement werd in Europa een reëel risico. Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje moesten honderden miljarden euro’s lenen van andere eurolanden en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) om hun schulden te kunnen afbetalen. Beleggers vertrouwden de landen niet meer.

Spenderende overheid

De redenen verschilden: in Griekenland en Portugal gaf de overheid gewoon jarenlang te veel uit. In Spanje en Ierland moest de overheid, nadat de kredietcrisis de vastgoedzeepbellen in die landen deed knappen, veel uitgeven om banken te steunen. De kredietcrisis legde in Europa zo niet alleen de zwakte van de banken bloot, maar ook de grote verschillen in economisch beleid tussen landen, die leidden tot grote verschillen in concurrentievermogen.

In alle landen die door de kredietcrisis werden geraakt, is de rol van de centrale bank blijvend veranderd. De rente waartegen de ECB, de Bank of England en de Federal Reserve (Fed, het Amerikaanse stelsel van centrale banken) geld aan banken uitleenden, werd ongekend laag. Alle centrale banken pompten tijdens de kredietcrisis grote sommen geld in de economie om banken niet failliet te laten gaan.

In Amerika en Engeland kochten de centrale banken ook nog eens voor duizenden miljarden aan waardepapieren op de financiële markten. De ECB deed dat niet, maar ging op andere punten wel verder dan welke centrale bank ook. Zo kocht de ECB in 2010 en 2011 Griekse, Portugese en later ook Spaanse en Italiaanse staatsobligaties om de rente op staatsschuld voor deze landen betaalbaar te houden. In september 2012 volgde dé aankondiging van de Italiaanse ECB-president Mario Draghi: hij verklaarde dat de ECB in geval van nood altijd bereid zou zijn om op onbeperkte schaal staatsobligaties te kopen van landen in geldnood. Dat was, achteraf, een beslissend moment in de eurocrisis: het acute crisisgevoel verdween.

Vooruitgang

Dat Cyprus in maart 2013 een noodlening van 10 miljard euro ontving van andere eurolanden, of – meer recentelijk – dat de grote Portugese Banco Espírito Santo in augustus onder curatele werd geplaatst, wist niet dezelfde beroering te veroorzaken als, pakweg, een ongelukkige opmerking van Silvio Berlusconi in de zomer van 2011.

Het trage Europese herstel sinds de kredietcrisis maskeert dat er toch vooruitgang is geboekt. Zo is er bij de Europese Commissie en eurolanden veel meer aandacht voor het economisch beleid dat eurolanden voeren, vooral op het gebied van het cruciale concurrentievermogen.

Het World Economic Forum maakte in augustus bekend dat het concurrentievermogen van Portugal en Griekenland de afgelopen jaren sterk is gestegen. En Spanje, dat in juli 2012 nog een noodlening van 40 miljard ontving van andere eurolanden, betaalt tegenwoordig minder rente over zijn staatsschuld (2,2 procent over een lening van tien jaar) dan de Verenigde Staten (2,5 procent).

Tot slot zijn stappen genomen om banken veiliger te maken en daarmee de kans te verkleinen dat ze opnieuw een injectie belastinggeld nodig hebben. Zo moesten banken hun kapitaalbuffers versterken. Het toezicht op de grootste banken wordt op 4 november overgeheveld naar de ECB, wat de kans op al te knusse relaties tussen toezichthouders en bankiers vermindert.

Schulden

Waarom groeit de economie dan toch zo traag? Kredietbeoordelaar Standard & Poor’s constateerde onlangs dat schuldniveaus in de eurozone nog altijd hoog zijn. Dat is ook het probleem dat de kredietcrisis en de eurocrisis veroorzaakte.

Pas als die schuldniveaus – zowel voor banken, landen als particulieren – weer zijn afgenomen, is de crisis echt voorbij. Overheden hoeven dan niet langer pijnlijke bezuinigingen en belastingverhogingen door te voeren omwille van de staatsschuld, terwijl consumenten weer financiële ruimte hebben om geld te spenderen in plaats van schulden af te betalen.

Dit verschilt overigens sterk per land: in Italië heeft de overheid een hoge schuld (146 procent van het nationale inkomen) en huishoudens een lage (45 procent), terwijl in Ierland juist bedrijven hoge schulden hebben (205 procent). De overheid is er met een schuld van 136 procent iets beter af.

Noord-Europa

Voor Noord-Europese landen, zoals Nederland, is het terugdringen van schuld minder urgent. Die hebben niet op zulke grote voet geleefd. Maar Nederland is als klein land wel afhankelijk van goede economische omstandigheden in buurlanden.

Het kan nog jaren duren voordat de schulden naar normale niveaus zijn teruggekeerd, verwacht Standard & Poor’s. Dat hangt nauw samen met de lage groeicijfers die eurolanden de laatste jaren noteren. Waar economische groei ontbreekt, kunnen mensen niet veel geld verdienen om schulden af te lossen. Omgekeerd geven mensen weinig uit als ze schulden aan het aflossen zijn, waardoor er weinig te verdienen valt.

Door overheden genomen maatregelen die op lange termijn noodzakelijk zijn voor economische groei – zoals hogere kapitaaleisen voor banken en hervormingen om de arbeidsmarkt flexibeler te maken – raken op korte termijn het herstel.

Zo versterken banken hun buffers door minder geld uit te lenen. De grootste bank van Europa, Deutsche Bank, is bezig de hoeveelheid uitstaande leningen met 250 miljard euro terug te brengen. Consumenten hebben door economische hervormingen nog minder te besteden.

Veel economen pleitten er de afgelopen jaren voor dat overheden de kapitaalbuffers van banken aanvullen – banken zijn dan veiliger én kunnen geld blijven uitlenen. ECB-president Mario Draghi riep in augustus overheden op om belastingen te verlagen en zo het herstel te bespoedigen. Stagnatie dreigt.

Export

Hoe dan ook is de rol van de ECB niet uitgespeeld. Doordat consumenten zo weinig uitgeven, is er niet voldoende opwaartse druk op prijzen en is de inflatie gezakt naar 0,3 procent. De ECB mikt op een inflatie van tegen de 2 procent. De huidige situatie is vooral slecht voor Zuid-Europese landen: schulden dalen in reële termen niet meer met 2 procent, maar met slechts 0,3 procent. In Spanje, Portugal, Griekenland en Italië is sprake van deflatie: daar daalt het prijsniveau.

Om de geldontwaarding weer naar 2 procent te krijgen, heeft de ECB deze zomer tweemaal de rente verlaagd, inmiddels naar 0,05 procent. Verder gaat de ECB pandbrieven en pakketten leningen van banken kopen. Die maatregelen moeten geld vrijmaken bij banken, zodat bedrijven en consumenten meer kunnen lenen en investeren. De ECB treedt hiermee in de voetsporen van de Bank of England en de Fed. Maar doordat iedereen aan het aflossen is, resulteren de maatregelen niet in veel extra uitgaven en is het directe effect op de inflatie gering.

Inflatie

Indirect stijgt de inflatie wel door de renteverlaging: de euro daalt in waarde ten opzichte van de dollar, zodat goederen die van buiten de eurozone moeten worden geïmporteerd – vooral olie en andere grondstoffen – duurder worden.

Reden dat de euro in waarde daalt, is dat er voor beleggers weinig meer te verdienen is in de eurozone. Overheden betalen nauwelijks rente meer. Duitsland spant de kroon: dat land betaalt 1,1 procent rente over een lening van 10 jaar. De Nederlandse overheid betaalt 1,2 procent. Als Draghi met nieuwe maatregelen komt – hij zegde begin september toe dat er meer maatregelen volgen als de inflatie niet stijgt – zouden die rentes nog verder kunnen dalen. Dus verplaatsen grote investeerders hun geld van de eurozone naar de Verenigde Staten en opkomende markten.

De euro is nu 1,29 dollar waard. Dat is nog flink boven het dieptepunt in de eurocrisis in mei 2010, toen Griekenland failliet dreigde te gaan en de euro slechts 1,19 dollar noteerde. Maar de eenheidsmunt kan zeker nog verder dalen. Economen van zakenbank Goldman Sachs verwachten zelfs dat de euro in 2017 1 dollar waard zal zijn. Dat is niet ondenkbaar. In de Verenigde Staten heeft de centrale bank in het begin van de kredietcrisis veel drastischer maatregelen genomen om geld in het financiële systeem te pompen. Nu trekt de Amerikaanse economie aan en zal de Fed op termijn de rente weer moeten verhogen. In Europa lijkt dat nog ver weg.

Of de goedkopere euro daadwerkelijk de inflatie laat stijgen, is de vraag, maar zeker is dat het Europese exporteurs veel goedkoper maakt in het buitenland. Dat kan voor de Europese economie net het steuntje in de rug zijn om te blijven groeien terwijl iedereen zijn schulden afbetaalt.