Bij het streven naar democratische vernieuwing gaat het vaak om het ‘Right to Challenge’, waarmee burgers meer zeggenschap krijgen over hun leefomgeving. Steeds klinkt daarbij de roep om betere wetgeving, maar dat is niet de oplossing voor deze complexe problematiek, schrijft jurist Esmée Driessen in een artikel voor EW Podium.
In het Regeerakkoord van Rutte III stond dat ene zinnetje dat nogal wat teweegbracht in participatieland:
(…) Willen wij via een Right to Challenge-regeling burgers en lokale verenigingen de mogelijkheid geven om een alternatief voorstel in te dienen voor de uitvoering van collectieve voorzieningen in hun directe omgeving. Daarbij gaat het om zaken als het onderhoud van een park, het beheer van sportvelden of andere maatschappelijke voorzieningen.
Dit Right to Challenge – of moderner: uitdaagrecht en algemener: burgerinitiatief – is een participatie-instrument dat sinds 2015 aan populariteit heeft gewonnen en nu met een echte regeling vaste voet aan de grond zou krijgen.
Esmée Driessen (1993) studeerde Staats- en bestuursrecht in Maastricht en werkt momenteel als promovenda en Thorbecke-fellow aan de Universiteit Leiden aan een proefschrift over burgerinitiatieven en Right to Challenge.
Dit is een artikel van EW Podium. Daarop publiceert de redactie van EW elke week meerdere artikelen van jonge schrijvers, die vanuit hun eigen onderzoek, expertise of werkervaring willen bijdragen aan het publieke debat.
Tenminste, dat was de hoop van initiatiefnemers. Probleem was alleen dat niemand wist wát er in zo’n regeling moest. De Universiteit Leiden deed onderzoek en kwam tot de conclusie dat een Right to Challenge-regeling in de nationale wet geen begaanbare weg is. De redenen waren meerledig. De knelpunten waarmee initiatiefnemers te maken krijgen, zijn te divers om in één regeling weg te nemen. Zo los je met één wet geen knelpunten op die lopen van het rechtspersonenrecht tot aan het staatssteunrecht, en alles daartussenin.
Nationale wetgeving helpt niet op lokaal en EU-niveau
Bovendien hebben initiatieven ook last van Europese (bijvoorbeeld staatssteunregels en aanbestedingsrecht) en lokale regelgeving (de uitwerking van het lokale subsidiebeleid). Nationale wetgeving verhelpt geen knelpunten op lokaal of Europees niveau. Maar belangrijker nog: elke knellende regel kent een eigen beschermingsbereik en ratio. Dat betekent dat een regel in een concrete situatie als lastig kan worden ervaren, maar op de keper beschouwd het maar goed is dat die regel er is.
Was daarmee de kous af en stierf dat ene zinnetje in het Regeerakkoord een zachte dood? Welnee. Al snel bleek dat de conclusie van de Universiteit Leiden de Kamer niet kon bekoren. Er zou toch ‘iets’ gedaan moeten worden om burgerinitiatieven te stimuleren?! In plaats van een op zichzelf staande Right to Challenge-regeling werd besloten om artikel 150 van de Gemeentewet aan te passen. Die wetswijziging is nog niet rond, maar gezien de brede politieke steun voor dit onderwerp, zal dat slechts een kwestie van tijd zijn. Met de wijziging van artikel 150 Gemeentewet ‘kunnen’ gemeenten Right to Challenge regels maken (dat konden ze ook zonder wetswijziging natuurlijk allang, maar dat terzijde). Dat ‘kunnen’ zit initiatiefnemers en hun belangenorganisaties niet lekker, het is veel te vrijblijvend.
Nieuwe hoop in verkiezingsbeloften
Voor wie regelgeving wil, gloort er (opnieuw) hoop aan de horizon. Veel verkiezingsprogramma’s besteedden namelijk aandacht aan het belang van burgerparticipatie en burgerinitiatieven en de noodzaak c.q. wens om hen te (blijven) ondersteunen en faciliteren. Met al die verkiezingsbeloften zou het dus zomaar kunnen dat het aankomende Regeerakkoord wéér zo’n zinnetje bevat over wetgeving in relatie tot Right to Challenge c.q. burgerinitiatieven.
Lees ook dit commentaar van Gertjan van Schoonhoven: Wat er mis is met het Haagse enthousiasme voor ‘burgerpanels’
En dan? Zorgt (meer, want wijziging van art. 150 Gemeentewet) wetgeving dan dat burgerinitiatieven anno 2021 wél worden ‘gefaciliteerd en gestimuleerd’, zoals de politieke wens luidt? Ik vrees van niet. De knelpunten blijven namelijk dezelfde, net als de conclusie dat wetgeving die knelpunten niet kan oplossen en dus geen verstandige zet is. Bovendien blijkt keer op keer dat het bestaande wettelijke kader al de nodige ruimte biedt om initiatieven te faciliteren. Het vergt alleen de nodige specifieke (juridische) kennis én de juiste mindset om het ook te doen.
Andere houding nodig bij bestuurders en overheid
En bij die mindset gaat het vaak mis. Steeds weer blijkt dat initiatiefnemers, ondanks de goede bedoelingen van de gemeenten, moeite hebben om ‘de weg te vinden’ in het gemeentehuis, dat zij (het gevoel hebben) van het kastje naar de muur (te) worden gestuurd, of tegen een stroom van ambtelijke weerstand in moeten zwemmen. Met andere woorden: een veel groter probleem dan de juridische obstakels is de ondersteuning die initiatiefnemers krijgen van lokale overheden.
Die problemen worden niet opgelost met een Right to Challenge-regeling. Het gaat immers niet om het wegpoetsen van juridische knelpunten. Het gaat om een andere houding bij bestuurders en de overheid. Wie denkt dat een algemene, op juridische knelpunten of voorwaarden gerichte regeling over burgerinitiatieven daar verandering in gaat brengen, komt gegarandeerd bedrogen uit.
Kortom, ook na de Tweede Kamerverkiezingen biedt wetgeving nog steeds geen panacee voor de complexe problematiek van Right to Challenge.
Wil jij een reactie geven op dit artikel? Discussieer mee! Stuur een reactie van minimaal 200 woorden naar [email protected]. Inhoudelijke reacties die voldoen aan de algemene fatsoensnormen worden geplaatst onder dit bericht. Zie voorwaarden.