Het onderwijs is de afgelopen jaren steeds meer om de leerling gaan draaien. Goed bedoeld, maar het werkt averechts. Niet de leerling, maar de school moet centraal staan in het onderwijsbeleid, schrijft docent Eric van der Plicht op EW Podium.
Maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering en de toenemende rol van digitale middelen legitimeren steeds de zoveelste onderwijsvernieuwing. De ‘verouderde manieren van werken’ zouden achterhaald zijn, dus moet er worden vernieuwd. De leerling centraal, de brede brugklas, minder (of niet meer) met cijfers toetsen, of het (vrijwel) volledig overgaan op digitale middelen, zijn hier voorbeelden van.
Eric van der Plicht (32) studeerde sociologie en werkt als docent maatschappijwetenschappen en maatschappijleer in het voortgezet onderwijs.
Dit is een artikel voor EW Podium. Daarop publiceert de redactie van EW elke week diverse artikelen van jonge schrijvers die vanuit hun eigen onderzoek, expertise of werkervaring bijdragen aan het publieke debat.
De inrichting van het onderwijs moet echter niet worden gebaseerd op maatschappelijke ontwikkelingen. Sinds het begin van de mensheid is namelijk niet veranderd dat leren, vooral voor jongeren, nu eenmaal een vervelend proces is. Geen enkele vernieuwing gaat dit veranderen. Scholen zouden daarom juist hun systeem moeten baseren op het conflict tussen de behoeftes van leerlingen enerzijds, en de belangen van de maatschappij anderzijds.
Leren is stom
Leren is een ongemakkelijk proces. Leren is vervelend voor volwassenen, en nog vervelender voor jongeren. Nieuwe en oude informatie moet samenkomen en soms moeten oude, comfortabele ideeën plaatsmaken voor nieuwe inzichten. Leren gaat niet om directe, concrete beloningen, maar om een abstract doel in de toekomst.
Dit is een van de redenen waarom leerlingen in eerste instantie het liefst iets anders doen dan leren. Door hun fase van ontwikkeling verliezen bij jongeren de toekomstige doelen het doorgaans van directe beloningen.
Omdat leren ongemakkelijk is, werkt het niet om de leerling het centrale uitgangspunt van een schoolsysteem te maken. In een dergelijk systeem wordt de behoefte van de leerling centraal gesteld, zelfs boven die van de docent en de school. Op het moment dat de leefwereld van leerlingen dient als centraal uitgangspunt van het onderwijssysteem, zullen negen van de tien leerlingen kiezen voor de directe beloning en niet een doel op de lange termijn. De gedachte is nu eenmaal dat een like op Instagram belangrijker is dan het maken van huiswerk.
Lees ook dit stuk van Ruud Deijkers terug
Dit is vooral zichtbaar in systemen waarbij de ‘leerling centraal’ wordt gecombineerd met alom aanwezige digitale middelen. Een wandeling langs klaslokalen waarin leerlingen hun laptop als leermiddel moeten gebruiken, laat zien wat ik bedoel. Leerlingen zijn vaak niet bezig met wat van hen wordt verwacht. De directe beloning, zoals een spelletje spelen, wint het van het abstracte doel, het vergaren van kennis. Leerlingen worden door de altijd aanwezige digitale middelen continu afgeleid, of ze hiervoor nu zelf kiezen of niet. En geef ze eens ongelijk. Leren is stom, een spelletje spelen niet.
Bestaansrecht van scholen als uitgangspunt van beleid
Het conflict tussen de behoeftes van leerlingen enerzijds en de belangen van de maatschappij anderzijds, geeft scholen hun bestaansrecht. Het doel van het geïnstitutionaliseerde onderwijs is dat jongeren worden gesocialiseerd met als doel ze te laten bijdragen aan de maatschappij. Scholen bestaan, juist omdat jongeren niet vanuit zichzelf datgene gaan leren wat ze op school wél leren. Dit bestaansrecht is het uitgangspunt waarop scholen hun beleid zouden moeten baseren.
De school centraal
Dit betekent dat de school en de daarbij horende structuur centraal moeten staan, niet de leerling. Leerlingen moeten leren hoe zich te bewegen in deze structuur, en hoe ze zich moeten verhouden tot deze structuur. Daarin is het noodzakelijk voor scholen om hoge gedragseisen te stellen. Gedrag dat onveilige situaties creëert, zoals respectloos gedrag tegenover medeleerlingen of docenten, past hier niet tussen. Hetzelfde geldt voor het niet maken van huiswerk, te laat komen of slechte cijfers halen. Het gedrag van leerlingen zal verbeteren zodra we ze confronteren met de gevolgen van hun handelen. Bovendien hoeven we leerlingen dan niet elk moment van de dag met leerlingvolgsystemen te volgen. Ze weten immers dat ze moeten bijblijven, omdat anders concrete gevolgen wachten.
Beste scholen 2021
Vergelijk op ewmagazine.nl/ bestescholen2021 3.082 afdelingen van 1.252 schoolvestigingen met vwo, havo en vmbo:
> Beoordeling van resultaten
> Denominatie en onderwijsvisie
> Aanwezigheid gymnasium
> Tweetalig onderwijs
> Certificaat voor Engelse taal
> Excellente scholen
> Technasia
> Tips en achtergrondartikelen
> Uitgebreide toelichting
Dit druist dus juist in tegen de maatschappelijke ontwikkeling van onderhandelingshuishoudens. Dit zijn huishoudens waarin ouders en kinderen afspraken maken over gedragsregels in het gezin. Hierin wordt onderhandeld over de consequenties van negatief gedrag. Dit heeft zijn uitwerking op scholen: negatief gedrag wordt te vaak met de mantel der liefde bedekt. Docenten, in het kader van ‘gelijkheid leerling en docent’, moeten te vaak gezagsondermijnend gedrag accepteren. Bovendien leidt maatregelen opleggen geregeld tot commentaar van ouders. Hoe kunnen leerlingen in zo’n systeem de school serieus nemen?
School moet zichzelf serieus nemen
Leerlingen hebben een school nodig waarin ze gestructureerd kunnen leren en zichzelf kunnen ontwikkelen. Waarin duidelijk is wat wel en wat vooral wat niet door de beugel kan. Niet maatschappelijke ontwikkelingen, maar de school die zichzelf serieus neemt moet hierin centraal staan. Het doel van onderwijs wordt dan leerlingen te laten ervaren dat dit systeem een belangrijke functie heeft, namelijk het leren accepteren van ongemak op de korte termijn, voor een groter doel op de lange termijn. Het is de taak van school leerlingen hier steeds aan te herinneren.
Buiten school kunnen leerlingen dan meedoen aan maatschappelijke ontwikkelingen, zoals gemiddeld zeven uur per dag op hun telefoon kijken en oneindig onderhandelen met hun ouders. Op school gelden andere regels. Hoogstwaarschijnlijk komen zij er dan achter dat die ‘verouderde manieren van werken’, die het steeds weer moeten ontgelden, nog steeds hun dienst bewijzen.