Op universiteiten is Engels steeds vaker de voertaal. Soms wordt dat zelfs van hogerhand afgedwongen, zoals recent op de faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Eindhoven. Het lijkt inclusief, maar is uitsluitend, schrijft taalwetenschapper Kristel Doreleijers voor EW Podium.
Kristel Doreleijers (1993) studeerde Nederlandse taal en cultuur en taalwetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Op dit moment werkt zij als promovenda taalkunde bij Tilburg University en het Meertens Instituut in Amsterdam. In haar project onderzoekt ze taalvariatie en taalverandering in het Nederlands en de Noord-Brabantse dialecten.
Dit is een artikel voor EW Podium. EW Podium publiceert opinies van jonge schrijvers, die vanuit eigen onderzoek, expertise of werkervaring bijdragen aan het debat. Plaatsing hoeft geen redactionele instemming te betekenen.
Op 13 januari 2022 stuurde de faculteit Bouwkunde van de TU/e (Technische Universiteit Eindhoven) aan haar studenten en medewerkers een brief met als onderwerp ‘Engels’. De brief sommeert de lezers om altijd en overal op de campus Engels (en alléén Engels) te spreken. De oproep veroorzaakte niet alleen intern de nodige ophef, ook de buitenwereld kon zich vergapen aan dit knullige en verbijsterende schouwspel toen GeenStijl de brief online publiceerde. Als taalwetenschapper zag ik het tafereel met lede ogen aan. Het is het zoveelste voorbeeld waarbij zwaarwegende uitspraken over taal worden gedaan zonder dat hieraan enig taalkundig fundament ten grondslag ligt. Wat gaat hier precies mis?
‘ON CAMPUS = ENGLISH IS SWITCHED ON’
Bij taalbeleid denken veel mensen waarschijnlijk direct aan wetgeving vanuit de overheid of een ander machtsorgaan. Aan vóórschrijven wat wel en wat niet mag op taalgebied. Neem bijvoorbeeld de verkiezingsposter van de VVD een aantal jaren geleden: ‘In Rotterdam spreken we Nederlands’. Ook op scholen is (exclusief) Nederlands spreken de norm, met uitzondering van het hoger onderwijs, waar Engels in toenemende mate de voertaal is. Dat komt niet alleen door het groeiend aantal internationale studenten, maar ook doordat de wereldwijde academische gemeenschap deze taalkeuze logisch en soms ook noodzakelijk maakt.
Niet óf-óf, maar én-én
Toch is de opmars van het Engels in het hoger onderwijs niet onomstreden. Een argument dat hierbij geregeld wordt aangevoerd, is dat goede wetenschap zich niet alleen richt op de academische kring, maar ook een verantwoordelijkheid heeft tegenover de maatschappij. Uitsluitend in het Engels communiceren over nieuwe wetenschappelijke inzichten zou de kloof tussen de wetenschap en de samenleving (die haar nota bene financiert) kunnen vergroten.
Lees ook dit omslagverhaal terug: Wordt het Nederlands bedreigd?
Bovendien zou het ontmoedigen van het Nederlands als wetenschapstaal kunnen bijdragen aan een devaluatie van de Nederlandse taal in haar geheel. Het Nederlands zou er niet alleen moeten zijn voor dagelijkse communicatie, maar ook voor filosoferen, discussiëren en nuanceren – drie taalpraktijken die nu juist eigen zijn aan een universitaire omgeving die vrijdenken hoog in het vaandel heeft. Idealiter staan Nederlands en Engels binnen de academische muren naast elkaar in plaats van dat ze elkaar de tent uitvechten. Het is geen kwestie van óf-óf, maar van én-én.
De flexibele taalgebruiker
En dat is precies waar het misgaat bij de taalbrief van de TU/e. Hoe eenduidig taalbeleid in theorie soms ook lijkt, de praktijk is een stuk weerbarstiger. Taalbeleid laat zich namelijk moeilijk opleggen. Dat heeft alles te maken met de macht die bij de taalgebruiker zelf ligt. Die is zelf verantwoordelijk voor gemaakte taalkeuzes en is ook bijzonder goed in het maken van zulke keuzes. Iets met jarenlange bewuste en vooral ook onbewuste training.
Iedereen die op een universiteit werkzaam is en geregeld vergaderingen of lessen bijwoont, herkent wel de vraag – die ook in betreffende brief wordt aangehaald – ‘zijn er mensen aanwezig die geen Nederlands spreken?’ Zodra er ook maar één hand omhoog gaat, is het duidelijk: de bijeenkomst gaat door in het Engels.
Lees dit stuk voor EW Podium: Anglofiele managers zetten de Nederlandse cultuur op het spel
Ik heb ook nog nooit enig bezwaar gehoord tegen deze vaak ongeschreven wet. Als er al bezwaar was, dan kwam dat van de aanwezigen die vertwijfeld hun hand hadden opgestoken. Niet omdat ze zich bezwaard voelden, maar omdat ze het eigenlijk wel prima vonden als de voertaal toch Nederlands zou zijn; zo konden ze ook hun Nederlandse taalvaardigheid bijspijkeren. In zulke gevallen is ook luistertaal vaak een goede optie, omdat sommige mensen het Nederlands wel verstaan maar niet spreken. Zij kunnen luisteren naar het Nederlands en hun vragen of opmerkingen formuleren in het Engels, of in welke gemeenschappelijke taal dan ook.
Een taal verbieden is juist exclusief taalbeleid
De flexibiliteit van de taalgebruiker botst kortom met de opgelegde taalregels. Het spreken over ‘taalspelletjes’ en het formuleren van Do’s en Don’ts is schrijnend, omdat een inclusieve omgeving exact het tegenovergestelde zou moeten doen: ruimte bieden aan de talige en culturele diversiteit die er is en daarvoor vooral de verantwoordelijkheid bij de sprekers zelf leggen.
Verbieden om een taal te spreken – of dat nu Nederlands, Engels, een dialect of andere minderheidstaal is – is een vorm van afwijzing, niet alleen van de taal, maar ook van de persoon zelf. De taalgebruiker voelt zich in zijn hemd gezet. Juíst ook omdat deze aan alles voelt dat dit tegen de natuur ingaat. Het veelgehoorde argument ‘ik ben in Nederland (mijn eigen land), dus natúúrlijk mag ik hier Nederlands (mijn eigen taal) spreken’, gaat hier niet zozeer op, maar het gaat om het gevoel dat sprekers zelf heus wel weten in welke situaties welke taal gepast is.
Anderen buitensluiten door plots een taal te gaan spreken die een van de gesprekspartners niet beheerst, komt voor, maar is veel, veel zeldzamer dan de brief suggereert. Bovendien hebben veel taalwetenschappers het idee van strikt afzonderlijke talen al enige tijd losgelaten. Het uitgangspunt dat elke spreker beschikt over een repertoire aan taalkennis dat elementen uit verschillende talen (de ene dominanter dan de andere) bevat en dat naar wens kan worden ingezet afhankelijk van de context, de gesprekspartner en het gespreksonderwerp, is tegenwoordig leidend.
Bezint eer ge begint
Intussen heeft de faculteit Bouwkunde een nieuwe brief verzonden om uit te leggen dat het allemaal niet zo strikt was bedoeld. Geen tweespalt zaaien, maar verbinding tot stand brengen. Dat die verbinding juist zit in een tolerant taalbeleid dat zoekt naar een gemeenschappelijke taal wanneer de context dat vereist, en in andere contexten de gelegenheid biedt om de vrijheid te hebben je uit te drukken op een manier die comfortabel voelt, wordt over het hoofd gezien.
Lees meer van Kristel Doreleijers voor EW Podium: De toekomst van streektalen komt in meer dan vier smaken
De huidige communicatie voelt alsof je wordt geconfronteerd met een iconische poster in de openbare ruimte. IN DEZE COUPÉ = STILTE. IN DE KLAS = TELEFOON UIT. Het is verkleuterend. Advies inwinnen vóórdat een dergelijke brief in de toekomst de deur uitgaat, is het devies. Want écht, er is een schat aan taalwetenschappelijk onderzoek dat kan helpen bij het oplossen van een dergelijk euvel en inzicht kan geven bij de communicatie eromheen. En eerlijk is eerlijk, een taalkundige die zich onvoldoende geïnformeerd uitspreekt over een ‘bouwkundig probleem’ zou ook geheid afbreuk doen aan de oplossing.