Het klinkt zo mooi: de ‘democratische rechtsstaat’. Maar in werkelijkheid zijn die democratie en die rechtsstaat nogal eens met elkaar in conflict – en zo hoort het ook, aldus rechtsfilosoof Alban Mik op EW Podium.
Alban Mik (1990) is afgestudeerd als rechtsfilosoof aan de Universiteit Leiden, waar hij momenteel werkt aan een proefschrift over de Nederlandse ‘founding father’ Gijsbert Karel van Hogendorp. Voor uitgeverij Prometheus schrijft hij een korteverhalenbundel.
EW Podium publiceert opinies van (vooral jonge) schrijvers, die vanuit eigen onderzoek of werkervaring bijdragen aan het debat. De artikelen reflecteren niet noodzakelijkerwijs de opvatting van de redactie.
Nu FVD meer dan ooit allerhande stupide complottheorieën verspreidt en zich grootschalig misdraagt binnen en buiten het parlement, klinkt overal de bekende leus: dat die partij een bedreiging is voor de democratische rechtsstaat. Eerder werden dit soort uitspraken al gedaan over de PVV. Wat hierbij opvalt, is dat de woorden ‘rechtsstaat’ en ‘democratie’, zowel in de media als door politici, vaak als synoniemen worden gebruikt. Of ten minste als twee concepten die in elkaars verlengde liggen. Maar dat klopt niet helemaal.
De rechtsstaat: instrument van én tegen de staat
Allereerst de rechtsstaat. Die heeft twee betekenissen. De eerste: een staat die het recht gebruikt als instrument. Een soevereine staat heeft binnen zijn territorium het geweldsmonopolie. Dat betekent dat hij met leger en politie de orde kan handhaven in de samenleving. Maar geweld is een ultimum remedium. Idealiter heerst de staat vanuit algemeen geldende regels, oftewel wetten. Dan dient het recht als instrument voor de overheid om het maatschappelijk reilen en zeilen te regelen zonder direct naar wapens te moeten grijpen.
De tweede betekenis van de rechtsstaat is dat het recht geen instrument is van de staat, maar dient als waarborg tegen de staat. Dat houdt in dat de diverse onderdelen van de overheid niet zomaar mogen doen wat ze willen, maar worden beteugeld door rechtsregels bij de uitvoering van hun taken.
De regels van de rechtsstaat
Lees ook deze blog van Roelof Bouwman: Laten we eens wat minder trots zijn op onze rechtsstaat
Deze beperkende regels staan in de eerste plaats in de grondwet. Daarnaast kennen we het gewoonterecht, ongeschreven maar wel degelijk geldende conventies. Zoals de regel dat de regering het vertrouwen moet hebben van het parlement om aan te mogen blijven. Verder gelden er allerlei geschreven regels in het Statuut van het Koninkrijk, organieke wetten zoals de gemeentewet en provinciewet, en internationale rechtsbepalingen – zoals het EU-recht en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Het recht beteugelt de staat op verschillende manieren. Allereerst op het gebied van grondrechten. Met name de klassieke grondrechten, zoals de vrijheid van godsdienst, de uitingsvrijheid en de vrijheid van vereniging, zijn bedoeld als rechten van de burger waarop de overheid geen inbreuk mag maken.
De scheiding der machten: ‘trias politica’
Daarnaast is er de ‘trias politica’, de scheiding der machten. Door toedeling van de klassieke taken van de staat – wetten maken, wetten uitvoeren en naleving van wetten handhaven – aan verschillende takken van de overheid wordt de macht uit elkaar getrokken, wat de kans op machtsmisbruik verkleint. Daarom hebben we een regering, een parlement en een rechterlijke macht.
Dat alleen is niet genoeg, want de staatsmachten kunnen nog steeds hun macht misbruiken. De regering kan aan vriendjespolitiek doen, het parlement kan worden omgekocht, een rechter kan steekpenningen aannemen. Daarom zijn er regels die elk van de drie machten bevoegdheden geven om de andere twee te controleren. Zo mag de Nederlandse regering de Tweede Kamer ontbinden en kan omgekeerd de Tweede Kamer het vertrouwen opzeggen in de regering.
De rechter: de zwakste van de drie machten
Een derde kenmerk van de rechtsstaat is de onafhankelijke rechter. Deze moet toetsen of de staatsmachten zich wel houden aan de rechtsregels. Probleem is dat de rechter geldt als de zwakste van de drie machten. De regering beschikt immers over het zwaard (leger en politie) en het parlement kan wetten maken en heeft the power of the purse: samen met de regering bepaalt het de begroting.
Lees hier de HJ Schoolezing van Dilan Yesilgöz terug: Doen wat nodig is om onze democratische rechtsstaat te beschermen
De rechterlijke macht bezit geen van beide. Hij kan alleen het gerechtelijk oordeel gebruiken, voor de uitvoering waarvan hij bovendien afhankelijk is van de uitvoerende macht. Daarom geniet de rechterlijke macht extra bescherming en hebben de uitvoerende en de wetgevende macht bijna geen checks op zijn functioneren.
Tot slot drijft de rechtsstaat op zogeheten ‘algemene rechtsbeginselen’, die
soms gecodificeerd (opgeschreven) zijn en soms ook niet. Denk onder meer aan het rechtszekerheidsbeginsel (een wet mag niet met terugwerkende kracht in werking treden, niet steeds worden veranderd en niet in tegenspraak zijn met andere wetten), het rechtsgelijkheidsbeginsel (de staat dient op te treden zonder aanzien des persoons) en het evenredigheidsbeginsel (geen jarenlange gevangenisstraf als je geen verlichting op je fiets had). Deze beginselen moeten garanderen dat de overheid behoorlijk bestuurt.
Tot zover de rechtsstaat, nu de democratie
In het Westen heerst de idee dat de volkswil de grondslag van de staat vormt. De staatsrechtelijke uitwerking hiervan is de democratie. Het volk bepaalt welke regels in de maatschappij gelden. Dat kan via een directe democratie of – om bepaalde redenen – via een representatieve democratie, waarin de bevolking bestuurders kiest die namens hen de kar trekken.
In eerste instantie zou je kunnen zeggen dat de rechtsstaat met de democratie overbodig wordt. Immers: we maken nu zelf de regels, en we zullen toch nooit regels maken die ons, het volk, zouden schaden? Dus waarom zou je een democratische staatsmacht nog beteugelen?
Ook een democratie moet bestuurd worden
Dat klinkt mooi, maar de geschiedenis wijst keer op keer uit dat het zo niet werkt. Want een democratie heeft – net als in elke andere staatsvorm – bestuurders nodig. En bestuurders zijn mensen. En mensen zijn geen engelen. Dus misbruiken ze niet zelden hun macht.
Meer van Alban Mik op EW Podium: Waarom toch die representatieve democratie?
Dat is ook – naast een uiting van de volkswil – een reden voor algemene, periodieke, geheime verkiezingen. Zo kunnen bestuurders die hun macht misbruiken, na een bepaalde periode worden weggestuurd.
Maar ook dat blijkt niet genoeg. Want een democratie met verkiezingen kan eveneens ontaarden in een staat van wanbestuur. Het bekendste voorbeeld is de tirannie van de parlementen in diverse Amerikaanse staten aan het einde van de achttiende eeuw, net na de Onafhankelijkheidsoorlog. Deze trokken ten koste van de rechterlijke en de uitvoerende macht alle bevoegdheden naar zich toe, wat uiteindelijk leidde tot veelvuldig machtsmisbruik. In aanvulling op het democratische instrument van verkiezingen, zijn daarom – eerst in de Verenigde Staten, en naar voorbeeld daarvan ook in Europa – de eerder omschreven rechtsstatelijke elementen ontwikkeld. Allemaal moeten ze misbruik van de staatsmacht voorkomen.
Democratie en rechtsstaat: een haat-liefdeverhouding
Zo bezien versterken rechtsstaat en democratie elkaar. Zij houden de staat immers in het gareel. Daarom is het begrijpelijk dat beide begrippen vaak in één adem worden genoemd: de ‘democratische rechtsstaat’.
Maar dat is niet het hele verhaal. Want rechtsstaat en democratie kunnen zomaar tegenover elkaar komen te staan. Dat komt door de ‘tirannie van de meerderheid’. Dit begrip – gemunt door de Franse politiek filosoof Alexis de Tocqueville – verwijst naar een meerderheid die, met het democratische karakter van haar beslissing als legitimatie (de meerderheid beslist), grondrechten van minderheden schendt, de spreiding van machten aantast of algemene rechtsbeginselen aan haar laars lapt.
Zo zou een protestante meerderheid best kunnen besluiten dat katholieken geen eigen kerk meer mogen hebben. Of een liberale meerderheid dat religieuze landgenoten geen eigen onderwijs meer mogen aanbieden. Bij zulke thema’s blijken democratie en rechtsstaat elkaar niet alleen maar te versterken, maar juist geregeld lijnrecht tegenover elkaar te staan.
Democratie en rechtsstaat zijn geen synoniemen
Gezien die inherente spanning tussen democratie en rechtsstaat is het dan ook opmerkelijk hoe deze begrippen in het publieke debat door elkaar worden gebruikt. Men ziet ze als synoniemen, of op zijn minst als broertjes. Dus als politici of politieke partijen radicale uitspraken doen is het belangrijk om zuiver te blijven: zijn die uitspraken in strijd met de democratie of met de rechtsstaat? Soms met allebei, maar vaak slechts met één van de twee.