De ‘schaal van hufter’ helpt de hufter in jezelf aan te pakken

OP DE HOEK VAN DEZE STRAAT IN AMSTERDAM IS VUILNIS GEDUMPT. FOTO: JAN BOEVE/ANP

Onder het mom van ‘gezelligheid’ en ‘directheid’ blinkt de Nederlander uit in huftergedrag. Hoe krijgen we de hufterige geest weer in de fles, vraagt filosoof Gerben Bakker zich af op EW Podium.

Nederlanders zien zichzelf graag als rechtdoorzee. Maar wanneer is directheid verkapte hufterigheid? Of, zoals de Deense regisseur Lars von Trier zich onlangs afvroeg over onze reputatie: ‘Waarom vindt iedereen jullie toch klootzakken?’

Natuurlijk, misschien valt het allemaal wel mee. Maar, laten we, uitgaand van de blindheid voor onze nationale nestgeur, even aannemen dat er waarheid schuilt in de prozaïsche wijsheid van Von Trier. Is er inderdaad iets goed mis met ons?

Hufterig gedrag ondermijnt gevoel van leefbaarheid

Voor mij, zoals voor zovelen, stapelt het anekdotisch bewijs voor de Nederlandse hufterigheid zich in de loop van de week op tot een langgerekt ABC van ellende.

Neem motorrijders met compensatiedrang, knipperende linksrijders, afvaldumpers, middelvingers, foutparkeerders, stiltecoupé-bellers, vuurwerkterroristen, ouders die hun kinderen ‘lekker laten begaan’. En een horkerige bediening, horkerige klanten, mensen die de openbare weg beschouwen als discotheek of als hondenschijthuis, en dan natuurlijk de edele types die graag even een bedreiginkje uiten als je ergens wat van zegt.

De meeste vergrijpen zijn klein, maar ze tellen op en ondermijnen het gevoel van leefbaarheid, zoveel is zeker.

Dit is geen pleidooi voor vertrutting

Wie over normen begint te kletsen, maakt zich verdacht als moralist. Maar is die allergie voor fatsoen niet vreemd als je bedenkt dat wij met bijna achttien miljoen mensen op circa 41.000 vierkante kilometer het grootste belang hebben bij een leefbare publieke ruimte?

Kennelijk weegt de erfenis van de flowerpower nog steeds zwaar en zijn we doodsbenauwd voor elk conservatisme dat ons ‘recht’ op expressie (lees: ongebreidelde zelfmanifestatie) de nek omdraait. Maar de keuze tussen vrijheid of vertrutting lijkt mij een valse. Maakt een cultuur van egotripperij juist niet blind voor hoe je speels buiten de lijntjes moet kleuren, in plaats van hoe je bot al je privileges opeist?

Mythen van vergoelijking, zoals de ‘gezellige Nederlander’

Hufterig gedrag duidt op een extreem egocentrisch beleefde vrijheid. Of wat filosoof Aaron James ‘an entrenched sense of entitlement’ noemt: een ingegraven gevoel bevoorrecht te zijn. Een hufter is niet alleen onaangepast. De onaangepastheid steunt op allerlei innerlijke rechtvaardigingskronkels.

Zo is er de grofgebekte hufter (vindt zichzelf lekker direct), de proletarische hufter (vindt beschaafd gedrag voor mietjes), de elitaire hufter (vindt zichzelf verheven boven de rest), de corporate hufter (vindt dat arm zijn een keuze is) en de cynische hufter (haalt zijn schouders op over welk leed dan ook). Het is geen uitputtende lijst, dus vult u deze zelf vooral aan.

Onder Nederlanders zijn al deze soorten hufters ruimschoots aanwezig. Bovendien maken we er een sport van om asociaal gedrag een beetje geuzengevoel mee te geven. Verstokte cultuurdenkbeelden, door filosoof Roland Barthes ‘mythen’ genoemd, helpen ons een handje om onze innerlijke hufter te vergoelijken.

Eén van die mythen is die van de ‘gezellige Nederlander’. Gezelligheid betekent al snel dat je je plezier ostentatief kenbaar maakt, door te brullen, je barbecue-afval te laten slingeren (‘Sorry, we waren dronken’), of botte, indiscrete vragen te stellen aan je buitenlandse collega.

Een andere mythe is die van het ‘volkje van autonomen’. De mythe fluistert: ‘Deze regel is voor anderen, maar niet voor jou’, en is gebaseerd op de curieuze weigering om het principe van non-contradictie te volgen. Hoe kan het immers dat mensen begrijpen dat voordringen niet deugt bij anderen, maar zichzelf niets ervan aantrekken? Dit kan alleen met een verwrongen vrijheidsidee als ‘pakken wat je pakken kunt’.

Filosofischer: we zijn erin gaan geloven dat vrijheid vooral een recht is om je uit te leven, en niet een plicht om bij te dragen aan een positieve ervaring bij iedereen. Daar zit een groot moreel pijnpunt.

‘It takes three generations to raise a gentleman’, luidt een Engels gezegde. Je kunt dan denken aan etiquette, maar denk eerder aan een metafoor voor de levensoefening die je het belang van maatschappelijke wederkerigheid doet inzien. Je kunt de strekking dan ook omkeren: hufterigheid is een enorm probleem omdat, wanneer het normverval eenmaal is ingezet, de weg van herstel moeizaam en traag verloopt.

Nederlanders missen het vermogen zichzelf aan te pakken

Nederland is misschien wel zo’n overgereguleerd en overgejuridiseerd land omdat zijn inwoners de verbeelding en het vermogen hebben verloren om zichzelf aan te pakken. Vadertje Staat, met zijn bureaucratische vermaningskracht, is nooit een heel goede opvoeder gebleken. Het in de wind slaan van elk moreel beroep is nog steeds openlijk en ziekelijk, getuige het feit dat een stiltesticker in de treincoupé geen enkele boodschap uitstraalt.

Ook onze opvoedmentaliteit wekt weinig vertrouwen. Achter de voordeur heeft de libertijnse stijl de nadruk gelegd op het koninklijke gevoelsleven. Dat levert pedagogisch vast vrije geesten op, maar ook verwende prinsjes en prinsessen. Die niet per se uitblinken in bescheidenheid.

De innerlijke hufter ontmanteld: de ‘schaal van hufter’

Hoe krijgen we de hufterige geest weer in de fles? Eén ding is zeker: hufters gedijen in een cultuur van schouderophalen. En daar ligt misschien een belangrijk beginpunt voor verzet. Geen oplossing, zeg ik nadrukkelijk, maar een stapvoetse erkenning van de diepere psychologische obstructies die ons verhinderen onze hufterigheid als een problematisch maatschappelijk virus te zien.

In praktische zin: we moeten niet de morele regeltjes aanscherpen, maar eerst de jammerlijke vergoelijkingstypen in onszelf en anderen leren aanwijzen en begrijpen.

Laten we de ‘schaal van hufter’ ontwikkelen: deze meet niet slechte daden, maar de mate waarin we onderliggend egoïsme en nalatigheid omarmen, en welk type innerlijke hufter we dan ten tonele voeren. Als er maatschappijbrede introspectie mogelijk is over ‘zeven vinkjes’, dan is het vast ook mogelijk om de hufterigheid beter te onderzoeken. Met dat toegenomen bewustzijn zullen we ook minder snel genoegen nemen met het hellend vlak waarop we beland lijken te zijn, en kan een weg terug worden ingezet.

Want wees nou eerlijk: wij Nederlanders zijn toch veel te eigenwijs om zo’n betweter als Von Trier in het gelijk te stellen?