Trucs bij het tellen: fouten bij natuuronderzoek

Aantal insecten daalde dramatisch in Duitsland, maar onderzoek vertoont gaten

Rammelend onderzoek, zoals onlangs over de alarmerende achteruitgang van insecten, wordt geregeld gebruikt voor activistische doelen. Hoe herken je dergelijke actie-wetenschap?

‘Deze studie had niet mogen worden gepubliceerd, stelt insectkundige Kees Booij in (Resource), de krant van Wageningen University & Research. Hij doelt op een studie in het wetenschappelijke tijdschrift Plos One van afgelopen oktober. Uit metingen in Duitsland zou blijken dat tussen 1989 en 2016 op het platteland liefst 75 procent van alle insecten is verdwenen.

GroenLinks Kamerlid Rik Grashoff stelde direct een actieplan voor tegen Nederlandse boeren. De Leeuwarder Courant meldde op gezag van de Vogelbescherming dat nu ook de oorzaak van een vermeende ondergang van Nederlandse ‘boerenlandvogels’ was gevonden. En Natuurmonumenten startte de petitie ‘Red onze insecten’. Booi herkende een aantal fouten in de studie, die academici vaker begaan als ze vooral een boodschap willen verkopen. En er zijn er meer.

Truc 1: het ijkpunt klopt niet

Het ijkpunt dient als basis waarop de dalende of stijgende trend leunt. De onderzoekers gebruikten als startjaar een uitzonderlijk goed insectenjaar, terwijl aantallen insecten van nature jaarlijks wel met een factor 10 kunnen verschillen. Kies je zo’n uitzonderlijk startjaar, dan krijg je dus eerder een dalende ‘trend’ in een tijdreeks. Terwijl je zo’n uitzondering er juist moet uitfilteren.  Deze fout hadden de reviewers van Plos One moeten opmerken, vindt Booij.

Truc 2: rommel erin, rommel eruit

Het startjaar was ook nog eens gebaseerd op slechts zes vallen op één locatie bij het Duitse Bonn. Er bestonden grote gaten in meetreeksen. Die kun je wegpoetsen door middel van statistische bewerkingen, maar wie een rommeltje aan data invoert, verkoopt dan conclusies die leunen op drijfzand. Booij stelt in Resource: ‘De metingen zijn maar in een klein deel van Duitsland gedaan en op veel plekken in 27 jaar maar één keer of enkele keren. De opzet klopt dus van geen kant om een algemene trend in de tijd te monitoren.’

Truc 3: valse concreetheid

De commotie volgt kort op een andere vorm van actie-wetenschap door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Wereld Natuur Fonds (WNF). Volgens de door het CBS samengestelde Living Planet Index (LPI) zouden populaties van 140 soorten zeedieren in de Noordzee tussen 1990 en 2015 ‘gemiddeld’ met liefst 30 procent achteruit zijn gegaan.

Het WNF richtte meteen de beschuldigende vinger naar de visserij. Maar zoals visserij-bioloog Ingrid Tulp van Wageningen UR in een reactie stelde, kan CBS/WNF nooit die conclusie trekken op grond van de – deels van Wageningen UR afkomstige data. De Noordzeevisserij kromp bijvoorbeeld sinds 1990 met 40 procent als gevolg van vlootsaneringen.

Tulps voornaamste kritiek was dat het gepresenteerde getal niets zegt over wat er per soort aan de hand is. Dat komt door de wijze waarop de LPI is samengesteld. Deze lijdt aan valse concreetheid. Je presenteert dan een statistisch verzinsel als iets dat echt bestaat in de natuur. De LPI is namelijk een aggregaat. Dat is een rekenkundig gemiddelde van statistisch bewerkte trends in soorten.
De LPI maakt van 140 diersoorten één alarmerend geheel met gemiddeld 30 procent achteruitgang. Voor het media-effect is zo’n getal bruikbaar, maar niet voor natuurbescherming. De ene soort kan toenemen, de ander neemt af. Je weet per soort helemaal niet wat die toe- of afname veroorzaakt.

Het CBS weegt bovendien rommel-data even zwaar mee als goede metingen (truc 2). Zo kan de sterk in aantal toenemende zeehond – die relatief goed wordt geteld – even zwaar meewegen als obscure soorten waarvan slechts ruwe schattingen bestaan.

Daarnaast geldt in de natuur: de een zijn dood is de ander zijn brood. Opkomst van nieuwe soorten kan ten koste gaan van de ander. Ecologen noemen dat ‘turnover’, soort-vervanging. Netto groeide in Europa sinds 1500 door nieuwkomers bijvoorbeeld het aantal plantensoorten met 1.621, terwijl 69 ‘oude’ soorten verdwenen.

Truc 4: kersen plukken

Het CBS houdt, zowel bij het WNF-rapport, als bij natuurvoorlichting voor de overheid, veel nieuwe soorten buiten de deur bij het samenstellen van een trend-grafiek. Dat is truc 4: kersen plukken. De keuze van soorten die je wel meerekent en welke juist niet, beïnvloedt de ‘trend’ in de grafiek.

Bijvoorbeeld: de door de Vogelbescherming veroorzaakte commotie over ‘boerenlandvogels’ als gevolg van het ‘verdwijnen van de insecten’, is gebaseerd op een CBS-grafiek over ‘boerenlandvogels’. Die toont van 1990 tot 2015 een daling, toegeschreven aan ‘de intensieve landbouw’.

Daarbij noemt het CBS de torenvalk als 1 van de 27 ‘boerenlandvogels’. Die nam sinds 1990 in aantal af, zo stelt men. De buizerd daarentegen telt het CBS niet mee als ‘boerenlandvogel’, terwijl de buizerd niet alleen een voedselconcurrent is van torenvalkjes, maar ook nog eens hun jongen doodt. De succesvolle buizerd werd in korte tijd de meest algemene boerenlandroofvogel met 8.000 à 10.000 broedparen.

Maar door nadruk op verliezers lijkt het glas bij activisten steeds weer halfleeg. Terwijl ook in de natuur geldt: winner takes all. En het glas van de winnaar is minstens halfvol.