Japanse mythen inspireren nog altijd kunstenaars, maar werden in het verleden misbruikt. Het staatsshintoïsme diende ter legitimatie van imperialisme.
Japan is een geavanceerde technologische en economische grootmacht die op de bezoeker een uiterst moderne indruk maakt. De levensbeschouwelijke opvattingen lijken te passen bij een dergelijke samenleving. Het merendeel van de Japanners geeft aan niet religieus te zijn.
Maar dit is pas een recente ontwikkeling, legt Joshua Frydman uit. In zijn boek Japanse mythen beschrijft de Amerikaanse japanoloog de lange religieuze tradities van het land. Zij hebben in materiële vorm een neerslag gevonden in talloze oude tempels en heiligdommen, maar zij leven ook nog op allerlei manieren voort in geestelijke zin. Bijvoorbeeld als inspiratiebron voor kunstenaars. In populaire manga’s, de Japanse equivalent van het stripverhaal, duiken personages en verhaalelementen uit de oude sprookjes op. Japan is nog altijd een wereld van geesten, schrijft Frydman.
Het shintoïsme is de belangrijkste religie van Japan
Japan kent diverse religieuze tradities. Maar de invloedrijkste is zonder meer het shintoïsme, het enige inheemse geloofssysteem van het land. Centraal hierin staat de verering van ‘kami’. In het Westen worden ze meestal goden genoemd, maar het is een breder concept. Het kan ook gaan om geesten, voorouders of natuurlijke krachten. Sommige kami hebben een naam en zijn belichaamd. Met als bekendste voorbeeld Amaterasu, de zonnegodin.
In de moderne tijd, zo maakt Joshua Frydman duidelijk in zijn leerzame boek, worden wapens en superkrachten vaak vernoemd naar kami. In de geliefde manga- en animatiereeks Naruto bijvoorbeeld, gebruiken ninja’s tijdens hun avonturen in een andere wereld de techniek ‘Amaterasu’. Hiermee kan de gebruiker zwart vuur uitstoten dat alles verbrandt, zelfs normaal vuur.
De Japanse overheid zette de inheemse religie naar haar hand
Maar Amaterasu is ook gebruikt op een minder onschuldige manier, namelijk als steunpilaar van een bedenkelijk politiek systeem. Het Japanse regime toonde zich in de negentiende eeuw jaloers op Europese naties die het christendom als verbindende en ondersteunende kracht kenden. Het greep terug op de eigen religie om een soortgelijk normatief fundament voor de natie te scheppen.
Zo ontstond het staatsshintoïsme. De overheid zette de religie naar haar hand en voerde nieuwe doctrines in. Schoolkinderen kregen zogenaamd wetenschappelijke versies van de klassieke mythen voorgeschoteld en leerden dat het om historische gebeurtenissen ging. Belangrijk was dat de keizer voor het eerst werd vereerd als een levende god. Hij zou afstammen van Amaterasu.
Mythen rechtvaardigden de kolonisatie van Korea
Probleem voor de regering was wel dat de zonnegodin een toonbeeld was van kracht. Dit paste slecht bij de seksistische praktijk van onderdrukking van vrouwen, van wie werd verlangd dat zij onderdanig hun dappere mannen vertroetelden. Daarom moest Amaterasu worden omgevormd. Ze werd een goedaardige, beschermende moederfiguur die zich bezighield met zaken als het weven van zijde.
Het staatsshintoïsme diende ter legitimatie van imperialisme. Zo werd de kolonisatie van Korea gerechtvaardigd met een verwijzing naar mythen. Na de Tweede Wereldoorlog deden de Amerikanen, als bezettende macht, dan ook hun uiterste best de officiële godsdienst in Japan snel te ontmantelen. Zij beseften dat religieuze verhalen een belangrijke rol hadden gespeeld ter ondersteuning van bruut geweld.