Behoed de komende generatie studenten voor nog meer pech

Studentenprotest in Amsterdam. Foto: Ruud Deijkers (2022)

Studenten eisen meer compensatie van de schulden die zij aangingen in het leenstelsel. Debat over compensatie leidt af van de problemen waarvoor het leenstelsel een oplossing moest bieden. Die zijn alleen maar groter geworden, schrijft Ruud Deijkers. Zet eerst een rem op de uit de hand gelopen internationalisering.

De korte levensduur van het sociale leenstelsel, ingevoerd in 2015, vergroot de frustratie onder studenten. Afgelopen zaterdag protesteerden zij in Amsterdam tegen de 1 miljard euro die het kabinet beschikbaar stelt voor compensatie van de schulden. Dat is te weinig, vinden de studenten. Het komt neer op duizend tot tweeduizend euro per persoon, de werkelijke studieschulden lopen op tot meer dan twintigduizend euro.

Terwijl de huidige bachelor- en masterstudenten alleen voor een lening kunnen aankloppen bij de overheid, kregen hun oudere broers en zussen nog elke maand een geldbedrag cadeau. En hun jongere neef of nicht die in 2023 naar de hogeschool of universiteit gaat, krijgt ook weer een basisbeurs. De zelfbenoemde ‘pechgeneratie’ die in de afgelopen zeseneenhalf jaar aan een studie begon, valt precies buiten de boot. Natuurlijk ‘voelt’ dat onrechtvaardig.

Is kwijtschelden van schulden rechtvaardig?

Het leenstelsel, of in elk geval het proces waarin het tot stand kwam, was overigens wèl eerlijk. Er ging lang wikken en wegen aan vooraf – eerste concrete voorstellen komen uit de jaren negentig – en gekozen volksvertegenwoordigers stemden voor een wijziging van de wet. Als je bij de invoering van nieuw beleid iedereen moet compenseren voor oud beleid, dan kun je net zo goed geen beleid maken.

Is kwijtschelden van (een deel van de) studieschulden rechtvaardig? Uit een peiling van voorlichtingsorganisatie Nibud blijkt dat 45 procent van de studenten geld leent van de overheid. De andere helft bekostigt de studie met giften van ouders, maar ook met inkomsten uit bijbanen. Niet-leners kozen er vaak bewust voor om zich niet in de schulden te steken. Zij woonden niet op kamers, gingen niet backpacken in Argentinië. Geef je alle leenstudenten geld, dan de studenten zonder schuld óók.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Was dit leenstelsel dertig jaar geleden ingevoerd, dan was de ergernis nu vast niet zo groot. Na zoveel jaar was lenen een vanzelfsprekendheid geweest. Compensatie, binnen de perken, lijkt nu de enige oplossing om de gemoederen tot bedaren te brengen. Na het studentenprotest in Amsterdam zijn al enkele creatieve ideeën geopperd hoe dat kan, zonder de samenleving op te hoge kosten te jagen. Bijvoorbeeld in de vorm van studievouchers of door gemeenten garant te laten staan voor het deel van de studieschuld bij het afsluiten van een hypotheek, zoals enkele lokale lijsttrekkers van het CDA voorstellen.

Explosieve toename aantal studenten

Met alle discussie over de afschaffing van het leenstelsel en de gevolgen ervan voor de studenten die moesten lenen, blijft buiten beschouwing waarom dat sociale leenstelsel in 2015 werd ingevoerd. Het moest een oplossing zijn voor de grote problemen waarmee het hoger onderwijs kampte. Wat waren die problemen en zijn ze inmiddels opgelost?

Na de invoering van de basisbeurs – een gelijk bedrag voor iedere student – midden jaren tachtig nam het aantal studenten explosief toe. In 1983 stonden 150.000 studenten ingeschreven aan een hogeronderwijsinstelling, in 2012 waren dat er 660.000. Een steeds groter deel van de begroting voor hoger onderwijs ging naar studiefinanciering.

Een leenstelsel was niet bedoeld om aankomend student af te schrikken en om instroom te verminderen, wel om studenten zelf meer verantwoordelijkheid te geven in het betalen van hun studie en studentenleven. Door te investeren in een opleiding, vergroot je je kansen op de arbeidsmarkt en op een hoog salaris. De maatschappij als geheel en de individuele studenten hebben profijt van de studie, laat ze er dus allebei aan meebetalen. Studenten die lenen bouwen weliswaar een schuld op, en dat was ook voorzien, maar ze kunnen die schuld na afstuderen terugbetalen met een aantrekkelijke regeling naar rato van het inkomen.

Het grootste deel van de studenten kwam tijdens de totstandkoming van het leenstelsel uit relatief hoge inkomensgroepen. Hardwerkende Nederlanders met een laag inkomen betaalden zo mee aan de basisbeurs van rijke studenten. ‘De slager op de hoek betaalt de studie van iemand die de kans krijgt een giga-inkomen te gaan verdienen. Dat is de omgekeerde wereld,’ zei toenmalig PvdA-leider Wouter Bos al in 2006 in een interview met de Volkskrant.

Door de toename van het aantal studenten uit binnen- en buitenland slaagden hogescholen en universiteiten er minder in om voldoende onderwijskwaliteit te garanderen. Met het leenstelsel konden miljarden euro’s worden bespaard die ten goede zouden moeten komen aan het onderwijs, bijvoorbeeld door meer docenten aan te stellen.

Meer buitenlandse studenten

Hoe staat het hoger onderwijs er nu voor? Het leenstelsel heeft jongeren niet afgeschrikt om te gaan studeren. Integendeel. Deze week maakten de Universiteiten van Nederland en Vereniging Hogescholen bekend dat er in totaal 833.000 studenten staan ingeschreven. Er studeren op dit moment 80.000 buitenlandse studenten aan Nederlandse universiteiten, dat is 14,2 procent meer dan vorig jaar.

Lees ook dit opiniestuk van Ruud Deijkers: Het onderwijs als grote gelijkmaker: doe niet zo eng

De kwaliteit van het onderwijs staat steeds meer onder druk door de hoge instroom van Nederlandse en  buitenlandse studenten. Van zinvolle investeringen met de miljarden die sinds 2015 zijn bespaard, is weinig te merken. De gemiddelde student-staf-ratio op universiteiten was in 2020 19,9, dat wil zeggen dat tegenover iedere docent 19,9 studenten staan. In 2015 was die ratio 19,2.

Met de herinvoering van de basisbeurs zijn we straks weer terug bij af. Om verder kwaliteitsverlies tegen te gaan, moet de instroom omlaag. Voer bijvoorbeeld eindelijk eens die numeri fixi in voor Engelstalige varianten van studies die speciaal zijn bedoeld voor buitenlandse studenten.

En voorkom met dit soort maatregelen dat de toekomstige generatie studenten die zich met de basisbeurs rijk rekent, nog meer pech heeft.

Wet taal en toegankelijkheid

Update 10 februari 2022

 

Op woensdag 9 februari stond de Wet taal en toegankelijkheid op de agenda tijdens het eerste debat van onderwijsminister Robbert Dijkgraaf (D66) met de vaste Tweede Kamercommissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

 

Wat houdt die wet in? De Nederlandse universiteiten kunnen de instroom van buitenlandse studenten niet meer aan, maar mogen die studenten niet weigeren. De Wet taal en toegankelijkheid moet de instellingen mogelijkheden bieden om de internationalisering enigszins beheersbaar te maken. De wet gaat ‘verengelsing’ van het hoger onderwijs tegen en biedt onderwijsinstellingen de mogelijkheid om numeri fixi in te stellen voor Engelstalige varianten van opleidingen.

 

De Tweede Kamer nam dit wetsvoorstel al in december 2019 aan, maar na de val van het vorige kabinet heeft de Eerste Kamer het controversieel verklaard. Sindsdien bleef het voorstel onaangeroerd, terwijl het aantal inschrijvingen vanuit het buitenland toenam. Inmiddels studeren er 80.000 buitenlandse studenten aan Nederlandse universiteiten.

 

De nieuwe minister maakt zich zorgen over de toename van het aantal buitenlandse studenten, maar vindt ook dat internationale uitwisseling nodig is voor de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek. Het moet volgens hem wel de juiste uitwisseling zijn en de uitwisseling moet onder controle worden gebracht. ‘Het Nederlandse onderwijs is als een koeriersfiets die wel versnellingen heeft, maar geen rem,’ zei Dijkgraaf.

 

Voor nu heeft de nieuwe minister eerst nog ‘een moment van reflectie’ nodig, maar het gaat niet lang meer duren voordat hij antwoorden heeft op de vragen die de Eerste Kamer stelde aan zijn voorganger Ingrid van Engelshoven. Dijkgraaf verwacht dat de universiteiten niet eerder dan collegejaar 2023-2024 gebruik kunnen maken van de regelingen uit de wet.