In tijden van grote transities is het een uitdaging om het geloof in de vooruitgang niet te verliezen. Dat is een morele plicht, schrijft Sebastien Valkenberg.
‘Wij hebben alle vereischten, de ruimte, de middelen en hulpmiddelen om toe te nemen in rijkdom, in ontwikkeling, in armoede-heeling, in schulddelging, in grootheid,’ schrijft De Economist in 1861. Meteen daarop spreekt het tijdschrift zijn lezers streng toe: ‘Geschiedt dat niet, de schuld is aan ons.’
Dat is even schrikken – en niet alleen vanwege de verouderde spelling. Die ronkende taal, dat geloof in de vooruitgang, de 21ste-eeuwer heeft het er moeilijk mee. Hoewel onze voorouders soms wat geëxalteerd klinken, zegt het ongemak minstens zoveel over ons. De continue stroom van slecht nieuws, op tv, in kranten en opiniebladen, laat zijn sporen na. En wanneer auteurs wél blijk geven van vertrouwen in de toekomst, leidt dat tot scepsis.
Het verschil in toon is des te opmerkelijker, omdat de parallellen met de tweede helft van de negentiende eeuw juist groot zijn. Ook toen maakte het landschap een ingrijpende verandering door. In hedendaagse termen: een transitie. Overal klonk het geklop van hamers, sissend stoom en stampende machines. Er kwamen kanalen, sluizen en dijken, kilometers aan spoorrails. En niet te vergeten de telegraaf – een ‘toovernet der beschaving’ – waarmee snelle communicatie over grote afstand mogelijk werd.
Tekst gaat verder onder het kader
Kanaal van mythische proporties
Wilde de haven van Amsterdam blijven of (opnieuw) meetellen, dan was een verbinding met zee noodzakelijk. Op 8 maart 1865 begonnen de graafwerkzaamheden voor het Noordzeekanaal. Vooral de aanleg van havenhoofden bij IJmuiden was een indrukwekkend staaltje vakmanschap. Dat gebeurde, schrijft Willem van der Ham ‘op volle zee, waar de eb- en vloedbeweging krachtig was en het heftig kon stormen’.
Bij stoere arbeid horen stoere machines met stoere namen. Titan heette de megakraan die werd gebruikt (zie de hoofdfoto van dit artikel), naar de oergoden uit de Griekse mythologie.
Nederland ging mee in de vooruitgang
Nederland veranderde onherkenbaar van aanblik. Een ingedutte natie, met enkele steden, veel platteland en ‘woeste gronden’ in Drenthe en Noord-Brabant, industrialiseerde in hoog tempo. De nieuwe infrastructuur verbond regio’s met elkaar die voorheen op verschillende continenten leken te liggen. Het land haakte aan bij de moderniteit die elders al was begonnen. Eindelijk ontworstelden onze voorouders zich aan de stagnatie en schraalte.
Lees verder onder het kader
De vooruitgang, gestuwd door de technologische ontwikkelingen, was geen abstract gegeven. Burgers merkten dat het leven beter werd, zoals met de komst van elektrisch licht. In Amsterdam gebeurde dat in 1879. Eerder zorgde gas voor enige verlichting en daarvoor deden kaarsen dit. Lange tijd was de hoofdstad een oord van schimmen. Jaarlijks verdronken tientallen Amsterdammers in de grachten. Dankzij de nieuwe uitvinding, ‘de nacht in de dag herscheppend’ volgens een journalist van De Standaard, hoefden ze zich niet meer te verstappen in de duisternis.
Geen vooruitgang, maar chagrijn
Anderhalve eeuw later staat Nederland opnieuw voor grote vraagstukken. Weer betreffen ze de inrichting van het land, dat de komende jaren voller raakt dan ooit en snakt naar energie. Die energie moet schoon en ruim voorradig zijn, dus gaat de infrastructuur op de schop. Nu de paradox: hoewel deze tijd aan de ingenieurs, planologen en bouwers is, ontbreekt het aan het bijbehorende elan. Zij stropen de mouwen op, maar dat is niet de toon van het publieke debat. Het chagrijn overheerst.
Laden…
Al vanaf €15 per maand leest u onbeperkt alle edities en artikelen van EW. Bekijk onze abonnementen.
Bent u al abonnee en hebt u al een account? log dan hier in
U bent momenteel niet ingelogd of u hebt geen geldig abonnement.
Wilt u onbeperkt alle artikelen en edities van EW blijven lezen?
Wilt u opnieuw inloggen