Liesbeth Wytzes interviewde ooit Karel van het Reve en had het maar moeilijk met diens commentaar: dat was erg kortaf.
Interviewen, wat ik al heel lang en met heel veel plezier doe, is een van de leukste bezigheden die er zijn in de journalistiek.
Interviewers heb je in allerlei soorten en maten: van agressief en uit op ruzie, tot enorm inlevend, het type dat de geïnterviewde ‘laat leeglopen’, zoals wij nogal plastisch zeggen, en interviewers die eigenlijk vinden dat zij een stuk interessanter zijn dan degene die ze spreken.
Hoe dan ook is het wel iets wat je moet leren. Mijn eerste interviews waren nogal onhandig, omdat ik een lijstje vragen één voor één afwerkte en dat leidt niet tot een boeiend gesprek.
Het ging dus zeker in het begin niet altijd naar mijn wens. Zo interviewde ik ooit de beroemde schrijver Karel van het Reve, een schrijver en commentator van wie ik vaak denk: wat zou hij hierover te zeggen hebben?
Te vroeg
Van het Reve, voor wie het even niet meer weet, was de bekendste essayist van zijn tijd, met een vlijmscherpe pen en dito geest. Onlangs nog verscheen de bundel Karel van het Reve voor beginners en gevorderden, een keuze uit zijn werk, door zijn zoon samengesteld.
Hij is dus gelukkig niet vergeten.
Dat interview is heel lang geleden, want hij overleed in 1999 en was drie jaar eerder vanwege ziekte al gestopt met publiceren. Maar de gelegenheid staat mij nog helder voor de geest – althans, dat denk ik, want niets zo onbetrouwbaar als het eigen geheugen.
Zo kun je er volkomen van overtuigd zijn dat, bijvoorbeeld, in dit of dat huis waar je ooit kwam, de voordeur links was. En kom je erlangs, na een tijd, dan zit die rechts – en heeft nooit ergens anders gezeten. Of je vertelt een gebeurtenis aan iemand, en een ander die erbij was, vertelt een totaal ander verhaal. Zo gaat dat nu eenmaal.
Het zou best kunnen dat ik van mijn ontmoeting met de literaire reus een verhaaltje heb gemaakt dat niet zoveel met de werkelijkheid van doen heeft. Dat wil zeggen, de details niet, maar de essentie klopt. Denk ik.
Ik kwam aan bij het huis waar de gigant woonde, ergens in Amsterdam-Zuid, aan het water. Mijn vinger zweefde bij de bel, maar zoals vaker was ik veel te vroeg, uit angst om te laat te komen, zodat ik niet aanbelde, een tijdje heen en weer drentelde en hoopte dat hij me niet van achter een raam had gezien en stond uit te lachen.
Hij woonde in een huis van woningbouwvereniging Samenwerking, een exclusieve organisatie waarvan je niet zomaar deel kunt uitmaken. Je moet in elk geval worden voorgedragen door iemand die al lid is, en denkelijk kan instaan voor jouw solvabiliteit en fatsoen.
Maar dan zit je de rest van je leven gebeiteld, in een mooi huis in een, zoals makelaars zeggen, gewild stadsdeel, met een lage huur en prima onderhoud.
Karel van het Reve bleef lang stil
Zeer beschroomd en beverig was ik toen ik ten slotte toch op die bel drukte, en pas na een behoorlijke pauze (twijfels gierden door me heen. Was dit echt wel het juiste adres? Was de afspraak nu, en niet morgen, of erger nog, gisteren?) ging de deur open.
Ik moest in het duister achter de voordeur vele trappen op, naar een sober ingerichte voorkamer waar de schrijver languit op een dagbed lag. Het kan ook een eenpersoonsbed zijn geweest, waarop hij rustte na gedane arbeid. Of als hij werd geïnterviewd.
In het huis rook het naar gebakken spekjes. Ik stelde mijn eerste vraag, die werd gevolgd door een lange, lange stilte, zeker even lang als de omslachtige vraag die ik had gesteld.
Zo’n stilte is behoorlijk pijnlijk. Iemand met meer zelfvertrouwen dan ik destijds zou blij kunnen denken: goh, dit is vast een heel goede vraag, dat hij er zo lang over moet nadenken!
Per woord betaald
Ik dacht: o, ik heb nu iets zó doms gevraagd dat hij niet weet wat hij daarmee aan moet. Ten slotte kwam er een antwoord, de auteur opende zijn mond en sprak helder en duidelijk het woord ‘nee’ uit, en verviel weer in zwijgen.
Dat was het, meer was er duidelijk niet aan toe te voegen.
Het zweet brak me uit. Wat moest ik hiermee?
Zo kon ik nooit aan het gewenste aantal woorden komen (en ik was een freelancer die per woord werd betaald, dus hoe meer, hoe beter). Van de rest van ons gesprek kan ik me niets herinneren, maar toch moet er iets uitgekomen zijn dat ergens in druk is verschenen.
En ik kon de rest van mijn leven met trots zeggen dat ik de grote Karel van het Reve ooit heb geïnterviewd.