Iedereen verdient aan boeken, behalve de schrijver: dit kan niet langer!

18 september 2024Leestijd: 5 minuten

De literatuur is zeker niet dood, maar die duizendjarige boom heeft wel dode takken. Iedereen in de keten verdient aan boeken, behalve de schrijvers. Uitgevers, dit kan zo echt niet langer!

Uitgerekend in de week dat naar buiten kwam dat ruim eenderde van de nieuwe Europarlementa­riërs allerwegen bijklust, luidt mijn collega, romanschrijver Jamal Ouariachi, in NRC de noodklok over de benarde positie van kunstenaars, in het bijzonder die van schrijvers. Terecht, geheel terecht.

Ik mag graag (ik meen) Arthur Schopenhauer aanhalen, die eens zei: ‘Het verlangen naar rijkdom van de mens is begrijpelijk, maar het gevoel er recht op te hebben gewoonweg bespottelijk.’ Daar denken hele volksstammen kennelijk anders over. Ook in de democratische krochten van het Verenigd Europa. Zo weten bijbeuners in Brussel hun vaste jaarsalaris van ruim 120.000 euro (nog afgezien van een orgie aan extraatjes) soms aan te vullen tot wel 650.000 euro.

Er zouden foto’s op billboards moeten worden geplakt van deze inhalige volksvertegenwoordigers, op de Grote Markt in de Belgische hoofdstad, zodat iedereen kan zien dat schaamteloosheid ook een gezicht heeft, maar in plaats daarvan worden de dames en heren daar nog steeds in auto’s met chauffeur als prinsen en prinsesjes rond­gereden. Juist wie vóór een verenigd Europa is, ­zoals ik, zou niet moeten nalaten deze schandvlek te blijven benoemen. Op het gevaar af dat anders populisten met de alom broeiende onvrede aan de haal gaan.

Ik heb dat benoemen weleens gedaan, in een romannetje. Maar, wat bleek? Het boek had nul resonantie. Niet omdat dat romannetje nu zo slecht was – het verschijnt volgende maand in het Duits – maar omdat literatuur er maatschappelijk amper nog toe doet. Of eigenlijk: helemaal niet meer. Vloggers, podcastmakers en simpelweg handige commerciële praatjesmakers hebben die rol allang overgenomen.

Nee, de literatuur is niet dood. Maar de duizendjarige boom zit vol dode takken. Terwijl de ene schrijver aan de beademing ligt, danst de andere in deze fantastische wereld van immense welvaart en gruwelijke armoede en oorlog rond als Pierlala.

Veel Nederlandse schrijvers zijn uitgeweken naar het buitenland

De Nederlandse literatuur is deels Exilliteratur. Vol met het vaderland ontvluchte schrijvers. Zonder dat er in Den Haag een bewind aan de macht is dat schrijvers censureert, achtervolgt, knevelt, naar een kamp stuurt of executeert. Zoals destijds in de Sovjet-Unie. Zoals nu in Rusland, in China, in Iran en elders. Maar wat niet is, lieve lezer, kan natuurlijk altijd nog komen.

Onze Exilliteratur is er vooral eentje van relatieve luxe, van de Lage Landen ontvluchten simpelweg omdat het kan. Ilja ­Pfeijffer heeft zijn tenten opgeslagen in Italië, zoals eerder de eminente Geerten Meijsing. Jaap Scholten woont in Hongarije. Arthur Japin verdeelt zijn tijd tussen Nederland en Frankrijk, Arnon Grunberg tussen Amsterdam, New York en een archipel aan hotels elders op de aardbol. En er zijn nog anderen. Zo pendelt het intellectuele NRC-icoon Bas Heijne al jaren heen en weer tussen de grachtengordel en Parijs.

Land ontvlucht om de intellectuele benauwdheid

Wat al deze schrijvers met elkaar gemeen hebben, is dat ze min of meer succesvol zijn. Met hun boeken geld verdienen. Ze staan daarbij in een illustere traditie. Want poetsten Gerard Reve en W.F. Hermans destijds ook niet de plaat naar Frankrijk zodra dat kon? En bracht Gerrit Komrij niet het grootste gedeelte van zijn leven door op zijn landgoed in Portugal? Nota bene met palmentuin, wijngaard en heerlijk zwembad?

Maar niet alleen relatieve luxe leidt tot een vlucht. De voornaamste reden is vermoedelijk dat de schrijvers genoeg hebben van de intellectuele benauwdheid in het vaderland. Dat bewijst Arthur van Amerongen, die ondanks een stroom aan boeken en artikelen zich ternauwernood financieel kan redden in zijn Portugese hutje aan zee.

Iedereen in de keten verdient aan een boek, behalve de auteur

Jamal Ouariachi wijst er in NRC op dat zo’n beetje iedereen in de boekenketen een fatsoenlijk inkomen verdient, behalve de auteur. Althans: zij die slecht of amper verkopen.

Hij neemt het op voor de schrijvers aan de beademing. Volgens ­Ouariachi zijn schrijvers de belangrijkste schakel in het boekenvak. Immers: zonder hen geen boeken. Maar dan begint de ellende. Terwijl de boekhandel 40 tot 45 procent van de kale verkoopprijs van een boek opstrijkt, houdt de schrijver in de meeste gevallen maar een schamele 10 procent over. Redacteuren bij uitgeverijen hebben een vast salaris, pensioenopbouw. De schrijvers wier manuscripten ze beoordelen, redigeren en de wereld insturen, niet.

De beloning voor schrijvers moet omhoog

Ouariachi haalt in zijn betoog nogal fel uit naar de stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse boek (CPNB). Ook zij die daar werken, hebben een vast salaris, terwijl ze zich daar volgens Ouariachi als ‘een veredeld reclamebureau’ schuldig maken aan vooral het pushen van bestsellers. Dat verwijt is nogal flauw. De CPNB doet doorgaans goed werk. Al zou ik wensen dat ze bij de organisatie van het Boekenbal eindelijk eens een fatsoenlijk wijnhuis, een bierbrouwer en een hapjesmaker als sponsor binnenhaalden, zodat we voortaan van die armoede van de consumptiemunten af zijn.

Ik geloof Ouariachi, als hij zegt dat zijn aanklacht niet voortkomt uit afgunst of salarisnijd. Daarvoor is hij ook een veel te goede schrijver. Anders dan zijn vriend Arie Storm, voor wie afgunst en salarisnijd, naast literaire onmacht, de piepende aandrijfstangen zijn van een provinciaal, op slechte imitatie berustend schoolkrantenoeuvre.

Het verlangen naar rijkdom van de mens is begrijpelijk, maar het gevoel er recht op te hebben gewoonweg bespottelijk. Bij mij kwam het eerste voorzichtige succes als Exil-auteur pas na tien boeken. Na ruim twintig jaar van dagelijks zwoegen op mijn romans, naast mijn werk als correspondent in Rusland. Achteraf gezien verdiende ik met die literaire arbeid in die twintig jaar nog geen 300 euro per maand.

Doorzetten is niet alles. Een mens moet ook een beetje geluk hebben. Maar één ding is zeker: de beloning voor schrijvers moet omhoog. Er ligt een taak bij de uitgevers. Ouariachi verdient alle steun.