Waarom theologie niet thuishoort op een universiteit

Theologen laten zich soms nogal relativistisch en absurdistisch uit, ziet Gerry van der List. Bovendien valt het bestaan en wezen van God niet wetenschappelijk te verifiëren. Wat doet deze discipline eigenlijk aan de universiteit, vraagt hij zich af.

Het Nederlands Dagblad was zó aangenaam verrast dat het een hele voorpagina inruimde voor het nieuws. De christelijke krant maakte op 29 augustus melding van een ongekend grote belangstelling voor de academische studie theologie. Bij de Theologische Universiteit Apeldoorn gaan dit jaar vijftig studenten van start, terwijl dat er normaliter vijftien tot twintig zijn. En de Theologische Universiteit Utrecht verwelkomt 25 eerstejaars.

In Kampen, de vorige vestigingsplaats van de vrijgemaakt-gereformeerde opleiding, waren dit er gemiddeld slechts tien. En een dag later kon de krant berichten dat ook het aantal theologiestudenten aan hbo-instellingen een flinke stijging vertoont. Gezien de ontkerkelijking in Nederland mag dit gerust een verrassende ontwikkeling worden genoemd.

Jaap Smit zal er vast erg blij om zijn. De voormalige predikant is net afgezwaaid als commissaris van de Koning in Zuid-Holland en verkeert in de veronderstelling dat zijn bestuurlijke leven dermate interessant was dat hij memoires moest schrijven. Een rode draad in Zonder kompas geen koers vormt het belang dat de auteur toeschrijft aan zijn studie. Vandaar ook de gewichtige ondertitel van het boek: De theoloog als bestuurder in een zoekende samenleving.

Nu valt er niet direct een enorm lezerspubliek te verwachten voor belevenissen op het Provinciehuis in Den Haag. Maar Smits autobiografie is toch wel interessant vanwege het geschonken inzicht in de evolutie van het vaderlandse protestantisme en in de status van het vak theologie.

‘Dialect’

Na uitgeloot te zijn voor diergeneeskunde koos de jonge Smit voor theologie. Aan het eind van zijn studie in Leiden begon hij te betwijfelen of hij wel echt geloofde in de christelijke opvattingen die hij later van de kansel zou moeten verkondigen.

Een hoogleraar bood uitkomst. Jaap, zei de man, misschien is het allemaal niet waar wat er in de Bijbel staat, maar het zijn toch mooie verhalen. Dat vond Jaap een wijze les. Hij ging beseffen dat de Heilige Schrift geen feitelijke waarheden, maar metaforen presenteert. Ontsproten aan de verbeelding om het leven kleur en vorm te geven.

Zowel de echte gelovige als de echte ongelovige kan zich oprecht over deze visie verbazen. Van dominees mag toch worden verwacht dat zij geloven dat Jezus de zoon van God is en dat het verhaal van zijn opstanding meer is dan een sprookje met een mooie moraal.

Smit maakt het allemaal nog bonter door op te merken dat zijn keuze voor het christendom sterk te maken heeft met het deel van de wereld waarin hij is geboren. Het christelijk geloof is het ‘dialect’ waarin hij zich toevallig heeft leren uitdrukken.

Zoeken en tasten

Dit doet wel erg relativistisch aan. Het is in elk geval ondenkbaar dat een islamitische geestelijke in Teheran of Bagdad zou beweren dat zijn godsdienst een streektaal is en hij waarschijnlijk Jezus had verkozen boven Mohammed als hij op de Veluwe het levenslicht had gezien.

De lofzang van Smit op zijn vakgebied wekt eveneens bevreemding. Hij klaagt over mensen die zich afvragen of theologie wel een wetenschappelijke discipline is. Dat kan ze volgens hem zeker worden genoemd. Geen discipline van antwoorden evenwel, maar ‘van vragen, van zoeken en tasten’.

Nu draait het in wetenschap altijd om zoeken en tasten. Maar wel in de overtuiging dat een groei van kennis mogelijk is door hypothesen te formuleren en deze door onderzoek te ontkrachten of bevestigen. Theologen daarentegen speculeren er maar wat subjectief op los. Over hun onderzoeksonderwerp, God, vallen ook geen verifieerbare uitspraken te doen.

Hilarisch wordt het betoog van Smit als hij probeert uit te leggen hoe theologie als kompas kan dienen. Tijdens een wandeling voelde hij zich eens wegzinken ‘in een moeras van neerslachtigheid’. Totdat hij een steen onder zijn voeten voelde die hem het vertrouwen gaf dat hij niet zou verzuipen.

Theologie is waardevol, schrijft Smit dan, omdat zij jou ook de overtuiging geeft ‘dat er iemand is die met je meereist, die als een steen onder je voeten is wanneer je dreigt te verdrinken in een moeras van vragen en angsten’. Het staat er echt, dit verzin je ook niet.

Voor al die nieuwe studenten theologie is het jammer dat een theoloog nu net een boek publiceert waaruit blijkt dat hun studie wellicht een steen, maar geen wetenschap en geen kompas is, en helemaal niet op een universiteit thuishoort.